Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/1604/GM, 23 april 2002, beroep
Uitspraakdatum:23-04-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 01/1604/GM

betreft: [klager] datum: 23 april 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 22 augustus 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie Zoetermeer te Zoetermeer,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 15 augustus 2001 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 maart 2002, gehouden in de p.i. Over-Amstel te Amsterdam, zijn gehoord klager en de heer [...], inrichtingsarts, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. H.H.J. Pors.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 28 juni 2001, betreft het stellen van een onjuiste diagnose en het dientengevolge te laat laten maken van een foto van een wond aan klagersrechter duim.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd.
De arts heeft te laat foto's laten maken van de duim. Hij heeft een onderzoekje gedaan door tegendruk te geven aan de duim, maar behalve het hechten van de wond heeft hij niets gedaan. Hij had direct foto's moeten laten maken. Nuzijn er pas zes weken later foto's gemaakt. Klager is nog vijf à zes keer teruggeweest bij de arts, omdat zijn duim te dik bleef. De arts zei toen alleen maar dat hij maar in warm water oefeningen moest doen.
Nadat de hechtingen verwijderd waren, heeft klager dagelijks de verpleegkundigen over zijn duim aangesproken, maar die zeiden alleen maar dat het vanzelf minder zou worden.
Klager is naderhand nog geopereerd door de plastisch chirurg, maar nu is er niks meer aan zijn duim te doen, omdat alles inmiddels vastgegroeid is. Zijn duim ziet er niet uit en hij doet nog steeds pijn. Hij kan zijn duim niet meerbuigen en heeft er geen grip meer mee.
Hij heeft nog gesproken met de arts, maar die bood alleen maar zijn excuses aan.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.
Op 9 mei 2001 had klager ten gevolge van een ongeval op het voetbalveld een grote scheurwond in zijn duim. Bij onderzoek bleek het gevoel intact en zijn pees leek niet afgescheurd en vast te zitten aan het bot. De wond is toengehecht en er is een drukverband aangelegd. Twee dagen later heeft een verpleegkundige klager gezien en die vond de wond er goed uitzien. Een dag later zag de arts klager nog.
Op 18 mei 2001 is klager opnieuw onderzocht, omdat hij zijn duim nog niet kon buigen. De duim was erg dik. De pees leek intact, omdat tegendruk mogelijk was. Het niet kunnen buigen van de duim leek daarom het gevolg te zijn van hetwondvocht in de duim. Dit wondvocht zou vanzelf weg moeten trekken.
Op 23 mei 2001 zijn de hechtingen verwijderd.
Op 22 juni 2001 kon klager zijn duim nog steeds niet buigen en hij is toen door de medische dienst gezien. Omdat dit niet paste bij de genezingsverwachting is er een foto gemaakt. Daaruit bleek dat de pees toch afgescheurd was. Hetadvies van het ziekenhuis was om klager naar een plastisch chirurg te verwijzen.
Er heeft geen extra controle plaatsgevonden tussen 18 mei 2001 en 22 juni 2001, omdat de wond een gewone weke-delen-wond leek, zonder peesletsel. Daarom was er geen noodzaak om een extra controle uit te voeren na het verwijderenvan de hechtingen. In voormelde periode is de communicatie door klager via de verpleegkundigen gelopen en toen ook gestopt bij de verpleegkundigen.

De raadsvrouw van de inrichtingsarts heeft daar nog het volgende aan toegevoegd.
Als een pees is afgebroken, moet dit – wil het volledig herstellen – binnen 24 uur door middel van gips gezet worden. Indien dat niet gebeurt, is de weg zoals die thans is afgelegd dezelfde.

3. De beoordeling
Vaststaat dat de arts op de dag van het ongeval – 9 mei 2001 – gedegen onderzoek naar klagers duim heeft verricht en daarbij ook onderzocht heeft of er wellicht sprake was van peesletsel. De arts heeft toen op grond van deresultaten van dat onderzoek geconcludeerd dat daarvan geen sprake was. Ook op een later moment – op 18 mei 2001 – heeft de arts klager onderzocht en is toen opnieuw, aan de hand van onderzoek, tot de conclusie gekomen dat er geensprake was van peesletsel.
Voorts staat vast dat op het moment dat het de arts duidelijk werd dat klager na zes weken – op 22 juni 2001 – zijn duim nog altijd niet kon buigen, hij klager naar het ziekenhuis heeft doorverwezen om foto's te laten maken.
De beroepscommissie is van oordeel dat, ondanks het feit de arts bij de behandeling van klagers wond in eerste en tweede instantie ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake was van peesletsel, niet gezegd kan worden dat hijniet de zorg heeft betracht die hij had behoren te betrachten ten opzichte van klager. Zij is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, dan ook van oordeel dat het handelen van de aan de inrichting verbonden artsniet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Overigens merkt zij nog op dat zij het niet zorgvuldig acht dat de klachten die klager in de periode tussen het verwijderen van de hechtingen en het laten maken van de foto's tegenover de verpleegkundigen heeft geuit, blijkens deverklaring van de arts ter zitting van de beroepscommissie, de arts niet hebben bereikt. Het behoort tot de taak van de arts om de medische dienst dusdanig te organiseren dat hij op de hoogte geraakt van tegen verpleegkundigengeuite klachten van bij hem onder behandeling staande gedetineerden. Nu de schade aan klagers duim niet binnen 24 uur na het ongeval is ontdekt, heeft dit echter geen nadelige invloed gehad op de schade aan zijn duim.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, drs. H. van der Berg en drs. F.M.M. van Exter, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vodegel, secretaris, op 23 april 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven