Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/2164/TP, 15 april 2002, beroep
Uitspraakdatum:15-04-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 01/2164/TP

betreft: [klager] datum: 15 april 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 4 december 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 18 november 2001 verlengd tot en met 15 februari 2002.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 13 juni 2000 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal wordenverpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 22 mei 2001. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in verschillende penitentiaire inrichtingen, laatstelijk inhet huis van bewaring (h.v.b.) Demersluis te Amsterdam.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 26 november 2001 besloten tot plaatsing van klager in de Dr. F.S. Meijers Kliniek te Utrecht. Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Door of namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is het niet eens met verlenging van de passantentermijn omdat hij in de Dr. F.S. Meijers Kliniek geplaatst wil worden om behandeld te worden. In het h.v.b. gebeurt erniets en klager vindt dat hij achteruit gaat. Ten onrechte wordt in de brief d.d. 17 januari 2002 van het hoofd van de afdeling ITZ gesteld dat niet is gebleken dat klagers psychische conditie zodanig is dat zijn huidige situatie ineen h.v.b. onhoudbaar is. De psychiater R.J. Schoop is immers in de medische verklaring d.d. 14 februari 2002 tot de conclusie gekomen dat het psychiatrisch niet langer verantwoord is dat klager langer in een h.v.b. blijft inafwachting van plaatsing in een tbs-inrichting. Door de psycholoog verbonden aan de penitentiaire inrichtingen Amsterdam [...] is eerder geconstateerd dat klagers niveau van functioneren en beleven steeds problematischer wordt.Klager verzandt steeds vaker in een depressieve gemoedsgesteldheid en reageert structureel met terugtrekkingsgedrag. Het contact met de sociale omgeving wordt steeds problematischer en er ontstaan gevoelens van zelfvervreemding enderealisatie. Dit brengt met zich mee dat er wel degelijk van de gebruikelijke volgorde van plaatsing dient te worden afgeweken. Het beroep wordt formeel en materieel gegrond geacht en de bestreden beslissing dient te wordenvernietigd. Verzocht wordt klager in een tbs-inrichting te plaatsen en de Minister een nieuwe beslissing te doen nemen dan wel de uitspraak van de Raad in plaats te doen treden van de te vernietigen beslissing. Voorts wordt verzochtom aan klager een tegemoetkoming van
f. 2.500,= per maand toe te kennen voor de periode dat de in art. 12, eerste lid van de Bvt gestelde termijn van zes maanden reeds is verstreken, derhalve vanaf 18 november 2001. Deze compensatie wordt passend geacht omdat klager allange tijd, sinds 10 augustus 1998, in onzekerheid over het voortduren van zijn detentie en zijn plaatsing in een tbs-inrichting verkeert.
Bij schrijven d.d. 9 april 2002, ingekomen op het secretariaat van de Raad d.d. 10 april 2002, heeft de raadsman meegedeeld dat klagers wanhoop wegens het uitblijven van opname in een tbs-kliniek zodanig groot is dat hij heeftbesloten in hongerstaking te gaan.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel gegrond zijn. Klager is tijdig gehoord maar de verlengingsbeslissing is niet tijdig aan klager meegedeeld.
Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager 6 maanden in een h.v.b. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijkis.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat klager die op een gewone afdeling vaneen h.v.b. verblijft met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalendaaromtrent ontvangen. Verzocht is aan de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) om een medische verklaring omtrent klagers psychische conditie uit te brengen.

De medische verklaring d.d. 15 februari 2002 van de FPD te Amsterdam houdt in dat het psychiatrisch niet verantwoord is dat klager langer in een h.v.b. verblijft in afwachting van plaatsing in een tbs-inrichting.

4. De beoordeling
Klager is op 9 november 2001 gehoord over de verlenging van de passantentermijn, die op 18 november 2001 is verstreken. Vervolgens is hij bij brief d.d. 26 november 2001, derhalve na het verstrijken van de passantentermijn,geïnformeerd over de verlenging daarvan.
Derhalve is niet tijdig voldaan aan de in de artikel 54, tweede lid, Bvt neergelegde informatieplicht. Mitsdien is het beroep gegrond en dient de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op formele grond teworden vernietigd.

Klager dient, gelet op het vorenoverwogene, een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Gelet op de door de Minister overgelegde recente capaciteitsgegevens is voldoende aannemelijk dat klager als gevolg van het capaciteitstekort nog niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat deMinister bij zijn beslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen vanklager en de overige tbs-gestelden zijn ingegaan.

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een h.v.b. is ten tijde van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging van alle inaanmerking komende belangen, op grond van de duur onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

Uit de medische verklaring d.d. 15 februari 2002 van de Forensisch Psychiatrische Dienst te Amsterdam blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment van dien aard was dat een verder verblijf in een h.v.b. alsonverantwoord moest worden beschouwd. Weliswaar heeft de Minister inmiddels beslist dat klager geplaatst wordt in de Dr. F.S. Meijers Kliniek te Utrecht, maar een plaatsing aldaar is nog niet gerealiseerd.
Derhalve is het beroep gegrond en dient de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn ook op materiële grond te worden vernietigd.

De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt, volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing. Zij gaat er daarbij vanuit dat klager metvoorrang daadwerkelijk in de Dr. F.S. Meijers Kliniek te Utrecht dan wel een andere tbs-inrichting zal worden geplaatst.
Nu de rechtsgevolgen van de tevens op materiële grond te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient klager ook terzake een tegemoetkoming te worden geboden.

De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 600,= per maand vanaf de datum waarop in verband met de vernietiging van de beslissing tot verlenging van de passantentermijn wegens detentieongeschiktheid een zodanigetermijn niet meer liep tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b.wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.
De beroepscommissie ziet geen reden om aan klager een hogere tegemoetkoming toe te kennen dan zij overeenkomstig haar bestendige jurisprudentie in soortgelijke zaken toekent.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op zowel formele als materiële gronden en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
a) € 50,= en
b) € 600,= per maand vanaf de datum waarop in verband met de vernietiging van de beslissing tot verlenging van de passantentermijn wegens detentieongeschiktheid een zodanige termijn niet meer liep tot de dag waarop plaatsing in eentbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. J.R. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 15 april 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven