Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0458/GV, 10 april 2002, beroep
Uitspraakdatum:10-04-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/458/GV

betreft: [klager] datum: 10 april 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 22 februari 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. L.Soedamah, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing d.d. 14 februari 2002 van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht.
Klager was tijdens het weekendverlof onwel geworden, zodat hij niet terug kon naar de gevangenis. Hij heeft bij vele instanties geprobeerd hulp te krijgen, maar deze hebben hem in de kou laten staan totdat iemand van de gemeente bijhem thuis langs kwam en contact heeft opgenomen met de politie. De politie heeft klager meegenomen, maar onderweg naar het politiebureau werd hij ernstig onwel en is hij onmiddellijk naar het ziekenhuis gebracht, waar de politie hemheeft achtergelaten. Klager is na ongeveer drie maanden uit het ziekenhuis ontslagen en al die tijd is niemand van de politie of het gevangeniswezen bij hem langs gekomen. Hij is dan ook van mening dat hij niet degene is geweest diehet vertrouwen heeft beschaamd, hij was te goeder trouw afwezig. Klager stond bij het bevolkingsregister van de gemeente ingeschreven en was dus eenvoudig op te sporen. Het feit dat hij zich te goeder trouw niet heeft gemeld, maakthem nog geen onbetrouwbaar persoon. Verder is bij de afwijzende beslissing geen enkele rekening gehouden met klagers psychische en lichamelijke problemen. Hij is onder andere depressief, heeft suikerziekte en hartklachten. Delangdurige opsluiting in de gevangenis heeft duidelijk negatieve effecten op zijn gezondheid (gehad). Een algemeen verlof zal een positieve invloed hebben op zijn psychische en lichamelijke gesteldheid en een groot deel van zijnstress wegnemen. Uit het adviesformulier van de penitentiaire inrichtingen Haaglanden d.d. 28 november 2001 blijkt dat er geen reden is om aan te nemen dat klager zijn afspraken niet zou nakomen. Hij dient dan ook het voordeel vande twijfel te krijgen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Verwezen wordt naar de brieven van 16 en 30 november 2001 waarin klagers vorige verlofaanvragen zijn afgewezen. De daar vermelde argumenten gelden nog onverkort. Op grond van klagers zeer langdurige ontvluchtingperiode is hetvertrouwen in ernstige mate beschaamd. Hij is onbetrouwbaar gebleken met betrekking tot het nakomen van afspraken. Een verlof wordt nog steeds maatschappelijk onaanvaardbaar geacht.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Vanuit de locatie Zoetermeer is aangevoerd dat klager een rustige man is die zich correct opstelt tegenover het personeel en medegedetineerden. Hij is aangesteld als afdelingsreiniger en wordt als een modelgedetineerde ervaren. Hetdetentieberaad kan de verlofaanvraag, gelet op de argumenten van de Minister in de brieven van 16 en 30 november 2001, echter niet ondersteunen.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket Den Haag heeft al eerder aangegeven akkoord te kunnen gaan met de verlofaanvraag.

3. De beoordeling
Klager ondergaat (het restant van) een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek terzake van oplichting en overtreding van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijk v.i.-datum valt op of omstreeks 3 mei 2002.

Het beroep is gericht tegen de afwijzing van klagers vijfde verlofaanvraag. Hij kan in totaal 6 verlofaanvragen indienen.

Vaststaat dat klager op 7 december 1998 niet is teruggekeerd naar de inrichting van een regimair weekendverlof. Hij heeft zich niet aan de regels gehouden en heeft zich vervolgens zeer lange tijd, tot aan 17 september 2001, aan dedetentie onttrokken. Deze omstandigheid vormt een forse contra-indicatie voor verlof en rechtvaardigt de afwijzing van klagers vijfde verlofaanvraag.
Derhalve is de bestreden beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a en d van de Regelingtijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 10 april 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven