Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0420/GV, 5 april 2002, beroep
Uitspraakdatum:05-04-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/420/GV

betreft: [klager] datum: 5 april 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 18 februari 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.R.van Gemert, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing d.d. 14 februari 2002 van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht.
Klager is tweemaal bij verstek veroordeeld. Hij woont in een recreatiewoning in Nederland, waardoor inschrijving in het bevolkingsregister van de gemeente niet mogelijk is. Correspondentie met betrekking tot zijn strafzaken en detenuitvoerlegging hiervan heeft hem niet bereikt.
Klager is eigenaar/directeur van een eenmansbedrijf, Hetran Nederland, dat is gespecialiseerd in logistiek van onder andere hoogwaardige computerapparatuur en pakketdiensten. Zijn aanwezigheid in het bedrijf is dringend vereist,niet alleen omdat hij directeur is, maar ook omdat het bedrijf er belang bij heeft dat diverse opdrachten juist en snel worden uitgevoerd. Er is één andere persoon met kennis van zaken. Er zijn momenteel moeilijkheden met hetlopende contract met de grootste opdrachtgever. Indien klager niet vóór 28 februari a.s. persoonlijk de besprekingen voert over verlenging van het contract, wordt het per 1 maart a.s. beëindigd. Het bedrijf verliest dan de grootstebron van inkomsten. Eerdergenoemde medewerker is niet capabel genoeg om dergelijke besprekingen te voeren.
Bij het verzoek om strafonderbreking is verzuimd om bescheiden mee te zenden waaruit blijkt dat ook sprake is van een Nederlands bedrijf. Hetran Nederland bezit de aandelen van het Duitse bedrijf. Dit bedrijf bevindt zich slechts100 meter over de grens met Nederland en alle personeelsleden zijn Nederlands. Een brief van de medewerker van Hetran Nederland en een uittreksel van de Kamer van Koophandel worden overgelegd.
De strafonderbreking is ook voor klager privé noodzakelijk. Zijn pleegvader, die hem na het overlijden van zijn moeder heeft verzorgd en opgevoed, is in het ziekenhuis opgenomen nadat hij een flinke terugslag heeft gekregen toen hembekend werd dat klager gedetineerd was. Het is nog onduidelijk hoe lang de pleegvader in het ziekenhuis moet blijven. Een brief van het ziekenhuis Rijnstate wordt bijgevoegd.
Afsluitend wordt gewezen op het gegeven dat de officier van justitie geen bezwaar heeft tegen de strafonderbreking.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft verzocht om strafonderbreking teneinde zijn zakelijke belangen te behartigen. Een dergelijk verzoek dient te worden ondersteund met relevante bewijsstukken die op de bedrijfsvoering betrekking hebben. De Minister heeftkennis genomen van de overgelegde bescheiden. Deze betreffen een afschrift van het Amtsgericht Emmerich, waaruit de Minister heeft afgeleid dat klagers bedrijf in het buitenland is gevestigd, en van internet afkomstigebankafschrijvingen. Hiermee is echter niet aangetoond dat klagers persoonlijke aanwezigheid dringend noodzakelijk zou zijn. Strafonderbreking voor verblijf in het buitenland is in beginsel niet mogelijk. Slechts bij hogeuitzondering (in geval van overlijden van zeer naaste familieleden) wordt van deze regel afgeweken.
Klager ondergaat als arrestant de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraffen. Er was sprake van verwijtbaar gedrag: klager heeft niet voldaan aan het gestelde in de Wet Gemeentelijke Basisadministratie en is op de voorgeschrevenwijze opgenomen in het opsporingsregister.
Mede gelet op het korte strafrestant heeft de Minister geen reden gezien om strafonderbreking te verlenen.

Op klagers verzoek om strafonderbreking is het volgende advies uitgebracht.
Vanuit het huis van bewaring Lunettestraat te Zutphen is positief geadviseerd. Klager heeft een verzoek ingediend voor een strafonderbreking voor de duur van drie maanden. Hij verblijft sinds 22 januari 2002 in de inrichting, dit iste kort om een duidelijk beeld te hebben. Een werknemer die alle zaken voor klager plant, krijgt de gelegenheid op zakenbezoek te komen zodat de eerste klappen opgevangen kunnen worden.

3. De beoordeling
Klager ondergaat gevangenisstraffen van respectievelijk vier maanden terzake van overtreding van de Opiumwet en twee weken terzake van overtreding van de Wegenverkeerswet. De einddatum valt op 30 mei 2002.

Krachtens artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanige bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat nietkan worden volstaan met een andere vorm van verlof.
Op grond van artikel 38 van voornoemde Regeling kan eenmalig strafonderbreking worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard. De gedetineerde dient aan te tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheidnoodzakelijk is en dat de zakelijke belangen al voor aanvang van de detentie bestonden.

De beroepscommissie merkt vooreerst op dat ter beoordeling staat de beslissing van de Minister op het verzoek om strafonderbreking in verband met zakelijke omstandigheden. Het verzoek om strafonderbreking in verband met deziekenhuisopname van de pleegvader van klager, dat eerst in beroep is gedaan, valt hier buiten.

De beroepscommissie is van oordeel dat van dringende omstandigheden van zakelijke aard onvoldoende is gebleken. Bovendien is zij ten aanzien van de namens klager aangevoerde kwesties niet overtuigd van de noodzaak van depersoonlijke aanwezigheid van klager, nu sprake is van een andere medewerker in het bedrijf met kennis van zaken. Derhalve is de afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting niet instrijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 5 april 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven