Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/0078/GA, 23 september 2011, beroep
Uitspraakdatum:23-09-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/78/GA

betreft: [klager] datum: 23 september 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 23 december 2010 van de beklagcommissie bij de locatie De Kruisberg te Doetinchem,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 27 juni 2011, gehouden in de penitentiaire inrichting Hoogeveen, is klager gehoord.

De directeur van de locatie De Kruisberg is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van veertien dagen wegens een positieve urinecontrole op harddrugs.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Hij gebruikt al sinds 2008 medicatie, waaronder een bloedverdunner, maagtabletten en cholesterolmedicatie. Hij spuit insuline. Tijdens zijn verlof had hij wel insuline meegenomen, maar was hij de andere medicatie vergeten. Tegen het einde van zijn
verlof had hij het gevoel dat hij niet meer vooruitkwam. Hij was erg moe. Hij is naar de Bijlmerapotheek gegaan en daar vroegen ze naar een medicatiepaspoort. Klager had dat niet. Hij had geen huisarts in Nederland, woonde voorheen in Spanje.
Klager heeft paracetamol van een vriend gekregen. Paracetamol verdunt het bloed en klager dacht dat hij zich daardoor beter zou voelen. Op maandagochtend heeft hij twee paracetamol ingenomen, omdat hij zich niet goed voelde. Hij wist op dat moment niet
dat de paracetamol codeïne bevatte. Hij had tot 14.30 uur verlof. Bij zijn terugkeer in de inrichting werd hij na een urinecontrole direct afgezonderd. Klager stond perplex. Door personeel is hem gevraagd wat er gebeurd zou kunnen zijn en of hij
wellicht medicatie met codeïne had gebruikt. Klager heeft gezegd dat hij vergeten was om zijn medicatie mee te nemen en dat hij paracetamol van een vriend, die dat voorgeschreven kreeg door zijn huisarts, had gekregen en geslikt. Klager heeft zijn
vriend gebeld en toen hij het medicijnoverzicht van hem ontving, bleek daaruit dat de paracetamol codeïne bevatte. Klager wilde een contra-expertise laten verrichten, maar hem werd gezegd dat codeïne en cocaïne niet van elkaar te onderscheiden zouden
zijn. Hij heeft later met het laboratorium gebeld, omdat hij dit raar vond. Volgens het laboratorium kon wel onderscheid worden gemaakt. Klager is gezegd dat als hij buiten zou zijn een hoofdhaar naar het NFI kon sturen en dat het NFI wel het
onderscheid kan maken.
Klager heeft nooit geblowd of andere verdovende middelen gebruikt. Als hij dat wel gedaan zou hebben, zou hij het gemeld hebben.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

Namens de beroepscommissie is op 29 juni 2011 navraag gedaan bij de locatie De Kruisberg of klager vóór de onderhavige positieve urinecontrole (uc) eerder een positieve uc heeft gehad.
Door de juridisch medewerker van de locatie De Kruisberg is dezelfde dag per mailbericht geantwoord dat klager in de periode dat hij in de inrichting verbleef vóór 11 oktober 2011 nimmer rapport is aangezegd voor een positieve uc.

Op 29 juni 2011 is voorts geïnformeerd bij het MaasstadLab of het eenmalig gebruik van twee tabletten paracetamol met codeïne 500/20mg tot een score van >5000 op opiaten zou kunnen leiden. Door de klinisch farmacoloog mevrouw T. B. is geantwoord dat
bij
een screening dit tot een dergelijke score zou kunnen leiden.

Klager en de directeur is het bovenstaande per brief c.q. e-mailbericht meegedeeld en zij hebben niet nader gereageerd.

3. De beoordeling
Krachtens artikel 30 van de Pbw kan de directeur een gedetineerde verplichten urine af te staan. De urine moet onderzocht kunnen worden op de aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen. Hierbij dient, volgens de Memorie van toelichting op
de
Pbw, gedacht te worden aan middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijsten I en II, aan alcohol en aan medicijnen. Codeïne is een middel dat staat vermeld op lijst I.

Klager heeft gesteld dat hij op de laatste dag van zijn verlof ’s morgens twee tabletten paracetamol heeft geslikt die hem door een vriend zijn verstrekt. Klager beroept zich erop dat hij niet wist dat de paracetamol codeïne bevatte. Na
terugkeer van verlof is bij klagers uc een waarde van meer dan 5000 aan opiaten gemeten, een score die veroorzaakt kan zijn door het innemen van codeïnehoudende paracetamol.

Naar het oordeel van de beroepscommissie mag in beginsel ervan worden uitgegaan dat een gedetineerde op grond van de bepalingen met betrekking tot de medische verzorging zoals die in de inrichting gelden, moet begrijpen dat innemen van
medicatie, anders dan die door of met instemming van de inrichtingsarts zijn voorgeschreven, niet is toegestaan, behoudens noodsituatie.

In onderhavig geval is evenwel sprake van inname van paracetamol, een veel gebruikte pijnstiller. De beroepscommissie begrijpt dat klager het middel heeft ingenomen ten einde de verschijnselen die ontstonden door het niet innemen van de hem
voorgeschreven, want vergeten, medicatie te verzachten. Klager heeft aannemelijk gemaakt dat hij onbekend was met het gegeven dat de paracetamol codeïne bevatte. Daarbij komt dat klager die zelf stelt geen drugs te gebruiken, niet eerder een positieve
uc heeft behaald. Onder deze omstandigheden zal klager de positieve uitslag van de uc niet worden tegengeworpen. De beroepscommissie zal dan ook als volgt beslissen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 140,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. R.K. Boelens en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 23 september 2011

secretaris voorzitter

Naar boven