Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0164/GV, 1 maart 2002, beroep
Uitspraakdatum:01-03-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/164/GV

betreft: [klager] datum: 1 maart 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 17 januari 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[klager], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing d.d. 10 januari 2002 van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht.
Het klopt dat klager in december 1996, mei 1998 en op 5 november 2000 niet is teruggekeerd naar de inrichting van een verlof. De eerste twee keren is hij weer aangehouden door de politie. De laatste keer heeft klager zich echter op30 januari 2001 zelf gemeld op het politiebureau te Almelo. Hij was het beu om ieder keer weer achterna gezeten te worden door de politie en hij realiseerde zich dat hij het leven van diverse dierbaren, zoals bijvoorbeeld dat vanzijn ouders, behoorlijk heeft verstoord. Hij heeft een goed gesprek met een zeer goede vriend, een soort pleegvader voor klager, gehad en hem beloofd om deze straf in één keer uit te zitten. De man is helaas overleden op 1 december2001, maar daarom is de motivatie voor klager om deze detentie positief af te maken alleen maar groter geworden. Hij is helaas niet op de begrafenis geweest. Het verlof is dan ook belangrijk om de familie te ondersteunen met hetverlies. Daar komt bij dat klager graag zijn vader, die hij sinds 1994 niet meer heeft gezien, wil bezoeken. De reclassering in het huis van bewaring (h.v.b.) Arnhem-Zuid was positief over klager en ze hebben hem persoonlijk vertelddat hij nog een kans moest krijgen. De inrichting kan ook alleen maar positief over hem schrijven, want hij heeft zich daar correct gedragen, met uitzondering van twee rapporten. Er worden alleen maar negatieve dingen over klagerdoor de Minister geschreven. Wat in zijn voordeel pleit is dat hij in 1993 tweemaal met verlof is geweest, terwijl de politie en het openbaar ministerie hier op tegen waren, en dat hij netjes is teruggekeerd naar het h.v.b.Arnhem-Zuid.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Er bestaat, gezien de beschikbare informatie, geen vertrouwen in een goed verloop van het verlof. Verwezen wordt naar een brief van 7 november 2001, waarin klagers vorige verlofaanvraag is afgewezen. De daarin vermelde argumentenzijn nog onverminderd van kracht. Het uittreksel uit het justitieel documentatieregister toont aan dat klager sedert 1988 zeer regelmatig in aanraking is gekomen met politie en justitie terzake van diefstal. Klager is gedurende dehuidige detentie al driemaal niet teruggekeerd naar de inrichting. In december 1996 keerde hij niet terug van verlof naar de halfopen inrichting Bankenbosch te Veenhuizen, in mei 1998 ontvluchtte hij vanuit de penitentiaireinrichting De Kruisberg te Doetinchem en op 5 november 2000 keerde hij niet terug van een incidenteel verlof naar de gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen. Aan de onttrekkingen aan de detentie kwam een eind omdat klager werdaangehouden door de politie. In alle gevallen maakte klager zich gedurende de ontvluchtingperiode meerdere malen schuldig aan diefstal en diefstal door middel van braak. Klager heeft aangetoond zich op geen enkele manier aanafspraken te kunnen houden. De directeur van de inrichting adviseerde de Minister dan ook om verlof niet toe te staan.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Vanuit het h.v.b. Arnhem wordt geadviseerd om klager niet met verlof te laten gaan. Er bestaat vrees dat hij niet van verlof zal terugkeren of anderszins misbruik van het verlof zal maken. Klager vermijdt conflicten en is geneigd ombij confrontaties met zijn zwakheden letterlijk en figuurlijk de benen te nemen. Hij verblijft sinds 2 januari 2002 in de gevangenis Esserheem te Veenhuizen. Deze periode is nog te kort om te beoordelen of klager, wanneer hij in eenstabiele omgeving verblijft, terugkomt van verlof.

3. De beoordeling
Klager is sedert 31 augustus 1995 gedetineerd. Hij heeft gevangenisstraffen ondergaan van respectievelijk vier jaar met aftrek terzake van diefstal meermalen gepleegd en (gedeeltelijk) dertig maanden met aftrek terzake van diefstalmeermalen gepleegd. Aansluitend ondergaat hij gevangenisstraffen van respectievelijk vijftien maanden met aftrek terzake van diefstal meermalen gepleegd, het restant van de eerder genoemde dertig maanden, zes weken met aftrekterzake van diefstal (tweemaal) en vijftien maanden met aftrek terzake diefstal meermalen gepleegd. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 18 oktober 2002.

Het beroep is gericht tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie stelt vast dat klager zich gedurende de huidige detentie driemaal heeft onttrokken aan de detentie. Dit gegeven vormt met de veelvuldige en ook recente recidive terzake van diefstal, gelet op de weigeringsgrondenzoals bedoeld in artikel 4 onder a, b en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), een contra-indicatie voor verlof. De afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot hettijdelijk verlaten van de inrichting is derhalve niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 1 maart 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven