Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0216/GV, 6 maart 2002, beroep
Uitspraakdatum:06-03-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/216/GV

betreft: [klager] datum: 6 maart 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een door de Minister van Justitie (de Minister) doorgestuurd en op 7 januari 2002 bij het secretariaat vande Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.L.O. van de Waarsenburg, namens

[klager], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 11 december 2002 genomen beslissing van de Minister,

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat het verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht.
Klager keerde wel terug van het verlof van 4 februari 2000, namelijk in mei 2000.
Sinds 1 november 2001 verblijft hij in de locatie Ooyerhoek te Zutphen.
Hij gebruikt al geruime tijd geen drugs meer en het bureau sociale dienstverlening van de locatie Ooyerhoek schrijft dat klager goed meedraait op de afdeling.
Het is de bedoeling dat er na afloop van klagers detentieperiode, via de reclassering, een klinisch behandelingstraject op poten wordt gezet. Klager is hiervoor ook gemotiveerd.
Het is voor hem van groot belang dat hij zich op weg naar maatschappelijke reïntegratie mede gesteund weet door zijn vriendin en kinderen en dat hij hen kan steunen. Daarom is het voor hem van belang dat hij de gelegenheid krijgthen thuis te zien om het wederzijdse vertrouwen op peil te houden.

De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft sedert 1990 elk jaar één of meerdere malen in detentie verbleven. Uit het Justitieel Documentatie Register blijkt een grote recidivestaat.
Bovendien is klager vijfmaal niet teruggekeerd van enige vorm van verlof.
Het verlenen van bewegingsvrijheid buiten de inrichting wordt in hoge mate bepaald door de verwachting dat een gedetineerde zich goed aan afspraken kan houden en geen misbruik zal maken van de hem geboden vrijheid. Klager voldoet,gelet op zijn recidiverende gedrag en zijn detentieverleden niet aan dat verwachtingspatroon. Daarom bestaat er gezien de beschikbare informatie geen vertrouwen in een goed verloop van het verlof en is zijn verlofaanvraag afgewezen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de Verslaafden begeleidingsafdeling (VBA) Zutphen heeft zich – in verband met de korte duur van klagers verblijf in die inrichting – geconformeerd aan het door het huis van bewaring Arnhem-Zuid te Arnhemuitgebrachte negatieve pre-advies.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Arnhem heeft aangegeven akkoord te gaan met het aangevraagde verlof.
De politie heeft geen advies uitgebracht.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek, de tenuitvoerlegging van een hem opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een gevangenisstraf van vier maanden wegens diefstal metstrafverzwarende omstandigheden. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 20 mei 2002. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van zes weken te ondergaan.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal vier verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie stelt vast dat klager blijkens het Justitieel Documentatie Register een grote recidivestaat heeft en dat hij binnen een half jaar na het einde van zijn vorige detentie in 2000, opnieuw meerdere delicten heeftgepleegd. Gelet hierop is er gevaar voor recidive tijdens het verlof aanwezig.
Voorts is zij van oordeel dat, nu klager in mei 2000 niet tijdig teruggekeerd is van een aan hem verleend verlof, er sprake is van onbetrouwbaarheid met betrekking tot het nakomen van afspraken. Gelet hierop is het vermoedengerechtvaardigd dat hij zich tijdens een verlof opnieuw aan de detentie zal proberen te onttrekken.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze, ondanks het positieve advies van de officier van justitie, een afwijzing van klagers verlofaanvraagrechtvaardigen. Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a, b en d van deRegeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vodegel, secretaris, op 6 maart 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven