Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 98/0141 C, 7 april 1999, beroep
Uitspraakdatum:07-04-1999

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer : C 98/141
betreft: [...] datum: 7 april 1999

De beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT), heeft kennis genomen van een op25 augustus 1998 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.A.M. Wolters, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 19 augustus 1998 van de beklagcommissie uit de commissie van toezicht bij de "Dr. S. van Mesdagkliniek" te Groningen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 29 oktober 1998, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) "Over-Amstel" te Amsterdam, zijn gehoord klager, en namens het hoofd van voormelde kliniek de heer [...],afdelingspsychiater bij voornoemde kliniek.

De behandeling van het beroep is aangehouden tot een volgende zitting op 18 december 1998 teneinde het hoofd van genoemde kliniek in de gelegenheid te stellen tot het verstrekken van schriftelijke inlichtingen inzake klagersberoep, en de raadsman de gelegenheid te bieden van die inlichtingen kennis te nemen en daarop, eventueel ter zitting, te kunnen reageren.
Ter zitting van de beroepscommissie van 18 december 1998, gehouden in de p.i. "Over-Amstel" te Amsterdam, is namens het hoofd van voormelde kliniek de heer [], staffunctionaris algemene en juridische zaken bij de kliniek,gehoord. Hiervan is het aangehechte verslag opgemaakt.
Klager kon ten gevolge van transportproblemen niet ter zitting aanwezig zijn.
Klagers raadsman heeft schriftelijk bericht te zijn verhinderd om ter zitting te verschijnen.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 februari 1999, gehouden in voormelde p.i., zijn klager alsmede namens het hoofd van genoemde kliniek de heren [staffunctionaris algemene en juridische zaken] en[afdelingspsychiater] gehoord. Hiervan is het aangehechte verslag opgemaakt. Klagers raadsman heeft schriftelijk bericht niet ter zitting aanwezig te zijn.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het - onder drang - innemen van het medicijn Leponex.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
2.1 Het standpunt van klager
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Hij had in zijn beklag moeten worden ontvangen, omdat wel degelijk sprake is van het onder dwang innemenvan Leponex. Hij heeft geen keuze gehad bij het innemen van medicijnen, hoewel hij daar wel om had verzocht.
Hij is op 16 juni 1998 in het bijzijn van onder meer een aantal psychiaters gedwongen dit medicijn in te nemen, waarbij hem te verstaan is gegeven dat hem per injectie een ander medicijn zou worden toegediendindien hij het medicijn Leponex niet zou innemen. In het gesprek is geen termijn genoemd, maar hij ging er van uit dat hem bij weigering diezelfde dag een medicijn geïnjecteerd zou worden. Dit wordt bevestigd door deverklaring van de heer [afdelingspsychiater] ter zitting van 29 oktober 1998 dat de injectiespuit al klaar lag. Niet aannemelijk zijn de nadien afgelegde verklaringen dat laatstgenoemde die woorden in de mond zouden zijn gelegden dat hij dit niet zo bedoeld heeft, maar alleen tot uitdrukking heeft willen brengen dat die spuit als het ware al klaar lag. De procedure dwangmedicatie was al gestart en er was al een second opinion gevraagd aan een externedeskundige, zodat de verklaring dat de spuit al voor gebruik klaar lag ook niet onlogisch is. Daarbij past ook de aanwezigheid van een grote groep personeelsleden op 16 juni 1998 in klagers separeercel.
Onduidelijk is of dan wel in hoeverre de wettelijk voorgeschreven procedure is gevolgd, die aan dwangmedicatie vooraf dient te gaan. In elk geval was er geen noodzaak om tot dwangmedicatie over te gaan.

2.2 Het standpunt van het hoofd van de inrichting
Door en namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Tussen klager enerzijds en het personeel van afdeling Noord 3 en de behandelendpsychiater anderzijds was geleidelijk aan een behandelingsimpasse ontstaan. Hoewel klager had aangegeven dat hij slechts medicijnen wilde gebruiken als hij zou worden overgeplaatst naar een andere afdeling en de medicijnen door eenandere psychiater dan de tot dan toe behandelend psychiater zouden worden voorgeschreven, is daaraan aanvankelijk geen gehoor gegeven omdat het behandelend team van mening was dat de behandeling op een nieuwe afdeling juist vanwegeklagers pathologie binnen afzienbare tijd in een zelfde impasse zou raken als op de afdeling Noord 3. Inmiddels wisselde klager geen enkel woord meer met het sociotherapeutisch team en de behandelend psychiater. Hierdoor ontstondnaar het oordeel van de behandelend psychiater een gevaarlijke situatie, daar klagers agressief gedrag niet meer goed was in te schatten en klager in het verleden in een dergelijke impasse zijn delict heeft begaan. Daar deveiligheid van zowel klager als de bewoners en het personeel in het geding was, is klager gesepareerd en is op dat moment de procedure dwangmedicatie opgestart. Vervolgens is - volgens de geldende procedure - een externe psychiaterom een second opinion gevraagd. Deze was van mening dat klagers psychische toestand van dien aard was dat sprake was van een noodsituatie met betrekking tot de dreiging van agressieve impulsdoorbraken, alsmede dat er sprake was vaneen langdurige ontwrichting van het behandelklimaat. Tevens was deze van mening dat klagers verzoeken serieus genomen moesten worden en dat er nogmaals gesproken zou moeten worden over een overplaatsing naar een andere afdeling. Ditheeft er uiteindelijk in geresulteerd dat klager op 16 juni 1998 is aangeboden voor overplaatsing naar de afdeling Dollard 2. In de separeercel heeft de beleidspsychiater van die afdeling, in aanwezigheid van de psychiater van deafdeling Noord 3, klager gesproken en hem te kennen gegeven dat klager in geval van overplaatsing hoe dan ook de hem voorgeschreven medicatie diende te gebruiken en dat anders onder dwang een medicijn per injectie toegediend zoumoeten worden. Op dat moment lag er geen injectie klaar met antipsychotische medicatie. Er is op dat moment geen fysieke dwang op klager uitgeoefend om medicijnen in te nemen, wel is door het in de separeercel aanwezige personeelenige drang uitgeoefend om klager te overreden tot het innemen van de medicatie. Dit kan door klager wel als dreigend zijn ervaren, zeker gelet op de psychische toestand waarin hij destijds verkeerde. Klager heeft uiteindelijk zelforaal de voorgeschreven medicatie ingenomen. Als hij dat niet had gedaan, zou niet direct een medicijn per injectie zijn toegediend, omdat daartoe volgens de procedure dwangmedicatie eerst nog de toestemming van het hoofd van deinrichting gevraagd moest worden en in onderling overleg nog moest worden bepaald welk medicijn toegediend zou moeten worden. Dit is klager niet gemeld in het gesprek op 16 juni 1998.

3. De beoordeling
Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting is voldoende aannemelijk geworden dat klagers behandeling op de afdeling Noord 3 in een impasse is geraakt, mede vanwege het ontbreken van overeenstemming tussende behandelaars en klager over het gebruik van medicijnen. In het licht daarvan is de procedure dwangmedicatie gestart en een extern deskundige ingeschakeld voor een second opinion inzake de noodzaak van medicijngebruik door klager.Hangende deze procedure is klager, op advies van de extern deskundige, conform zijn wens overgeplaatst naar de afdeling Dollard 2 en onder behandeling van de aldaar werkzame psychiater gesteld, nadat klager op 16 juni 1998 onderdrang Leponex had ingenomen. Klager was op 16 juni 1998 door die psychiater als voorwaarde voor overplaatsing voorgehouden dat hij Leponex moest slikken en dat hij anders een medicijn per injectie toegediend zou krijgen. Klagerheeft uit angst voor een injectie Leponex ingenomen. Op 16 juni 1998 was er volgens de inlichtingen van of namens het hoofd van de kliniek nog geen toestemming van bedoeld hoofd om over te gaan tot het onder dwang toedienen vanmedicatie per injectie en had er ook nog geen overleg plaatsgevonden over welk medicijn in dat geval toegediend zou moeten worden. Nu klager op 16 juni 1998 uiteindelijk onder enige drang zelf Leponex heeft ingenomen, bestond op datmoment kort gezegd geen aanleiding om de procedure dwangmedicatie nog verder te doorlopen.

In het licht van alle naar voren gekomen feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de beroepscommissie met de beklagcommissie van oordeel dat op 16 juni 1998 ten aanzien van klager geensprake is geweest van het daadwerkelijk onder dwang toedienen van medicatie. Pas in het geval klager niet zou zijn overgegaan tot het innemen van Leponex en hem na afronding van de procedure dwangmedicatie onder dwang een medicijnzou zijn geïnjecteerd, zou sprake zijn geweest van het onder dwang toedienen van medicatie.

Op zichzelf is het zeer goed voorstelbaar dat klager een en ander wel heeft ervaren als dwang, mede gelet op het grote aantal mensen dat op 16 juni 1998 bij hem in de separeercel aanwezig was en de omstandigheid dattoen wel over een injectie als enige alternatief voor het zelf innemen van Leponex is genoemd, maar klager daarbij niet is gemeld dat voor het toedienen van een injectie feitelijk eerst de reeds opgestarte procedure dwangmedicatienog verder doorlopen moest worden. Dit kan evenwel niet leiden tot een ander oordeel.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met overneming van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, prof.dr. F.H.L. Beyaert en mr. Ch.L. van den Puttelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 7 april1999.

secretaris voorzitter
Nummer: C98/141

Betreft: [...], verder te noemen klager.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden,van 23 februari 1999, gehouden in de penitentiaire inrichtingen "[Over-Amstel" te [Amsterdam].

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter : mr. S.L. Donker,
leden: prof.dr. F H.L. Beyaert en mr. Ch.L. van den Puttelaar.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. E.W. Bevaart.

Gehoord is klager.
Namens het hoofd van de "Dr. S. van Mesdagkliniek" te Groningen zijn gehoord de heer [...], afdelingspsychiater, en de heer [...], staffunctionaris algemene en juridische zaken.

Door klager is - zakelijk weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
Hij blijft bij zijn verklaringen zoals eerder afgelegd. Hij wilde naar een andere afdeling en tevens de vrijheid om zelf te beslissen welk medicijn hij zou gaan gebruiken. Hiertoe wilde hij in gesprek met de psychiater van de nieuweafdeling. Hij kreeg de door hem gewenste vrijheid echter niet. Gezegd wordt dat aan de overplaatsing de voorwaarde is verbonden van medicijngebruik en dat dat geen toepassen van dwang is, maar de heer [X] heeft hem op 16 juni 1998droog gezegd dat hij een injectie zou krijgen, als hij geen Leponex zou slikken. Hij noemt dat wel dwang, hij had immers geen keuze. Er is niet over een termijn gesproken, maar hij ging er van uit dat het toedienen van een injectienog diezelfde dag zou plaatsvinden. Hij wist dat de procedure dwangmedicatie al gestart was. Over die procedure is op 16 juni 1998 niet meer gesproken.
Als wordt gezegd dat het hoofd van de kliniek op 16 juni 1998 nog geen beslissing had genomen over het hem onder dwang toedienen van een injectie, maar dat deze die beslissing wel zou hebben genomen als hij had geweigerd Leponex teslikken, dan wil hij dat wel aannemen.
Het gaat beter met hem nu hij op de andere afdeling verblijft. Hij heeft daar contact met anderen. Het klopt niet dat hij tijdens zijn verblijf op de afdeling Noord 3 geen contact met anderen had. Alleen met de heer[afdelingspsychiater] had hij geen contact. Hij slikt nog steeds Leponex, nu al bijna negen maanden, maar hij heeft nog wel dezelfde psychische klachten. Volgens de heer [X] kan het wel anderhalf jaar duren voordat Leponex een goedeuitwerking op hem heeft. Hij blijft het medicijn slikken in de hoop dat het zal gaan werken.

Namens het hoofd van de kliniek is - zakelijk weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
Klager verbleef sinds oktober 1997 op de afdeling Noord 3. De heer [afdelingspsychiater] was van meet af aan van mening dat medicijngebruik door klager absoluut noodzakelijk was. Gaandeweg raakte de behandeling in een impasse.Klager had nauwelijks contact meer met de sociotherapie en bewoners van de afdeling. De heer [afdelingspsychiater] heeft op 4 juni 1998 getracht daarover met klager te praten, maar klager weigerde een gesprek. Dit leidde tot de notavan 5 juni 1998, waarop klager niet heeft willen reageren. Daarop is besloten klager te separeren. Ook in separatie weigerde klager elk contact.
Het advies van de inmiddels ingeschakelde extern deskundige is met het hoofd van de kliniek besproken. [X] was bereid klager over te nemen. Op 16 juni 1998 zijn de heren [X] en [afdelingspsychiater] met, volgens de in geval vanseparatie voorgeschreven veiligheidsprocedure, twee à drie mensen van de beveiliging, alsmede twee mensen van de BIAD en een sociotherapeut klagers separeercel ingegaan. Hierbij was fysieke overmacht zeker niet de bedoeling, wantdan zou er in ieder geval een afdelingshoofd bij aanwezig zijn geweest. Het is wel voorstelbaar dat klager het wel als fysieke overmacht heeft ervaren.
Tijdens het gesprek met klager op 16 juni 1998 heeft [X] het woord injectie naar klager toe gebruikt bij het aangeven dat het slikken van Leponex de laatste mogelijkheid was alvorens tot het geven van een injectie zou zijnovergegaan. De heer [afdelingspsychiater] heeft op 29 oktober 1998 een vraag van een lid van de beroepscommissie, inhoudende of de spuit als het ware klaar lag voor gebruik, bevestigend beantwoord. Zoals ook ter zitting van 18december 1998 is aangegeven lag er niet daadwerkelijk een spuit klaar, maar was bedoeld de noodzaak van medicijngebruik aan te geven. Voordat tot het geven van een injectie kon worden overgegaan, had volgens de proceduredwangmedicatie eerst nog het hoofd van de kliniek toestemming moeten worden gevraagd voor het onder dwang toedienen van medicatie per injectie in het geval klager op 16 juni 1998 had geweigerd Leponex in te nemen, hetgeen klager diedag niet is gemeld. Het hoofd zou daarmee ingestemd hebben, omdat de extern deskundige, de heer Boon, desgevraagd al een second opinion had gegeven. In dat geval had tevens nog besproken moeten worden welk medicijn zou moeten wordentoegediend. Een injectie had dan diezelfde dag of de volgende dag toegediend kunnen worden.
Medicatiegebruik was noodzakelijk, daar klager zich afzonderde vanuit zijn pathologie, niet meer in te schatten was en voorkomen moest worden dat hij in de separeercel moest blijven. Aanvankelijk werd niet meegegaan met klagers wenstot een overplaatsing naar een andere afdeling en behandeling door een andere psychiater, omdat in verband met klagers pathologie de kans groot werd geacht dat dat geen verandering teweeg zou brengen. Op advies van de externdeskundige is toch tot overplaatsing en behandeling door een andere psychiater besloten. Wel is met die psychiater de noodzaak van medicatiegebruik door klager besproken om een herhaling van een impasse te voorkomen.

secretaris voorzitter

Naar boven