Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0064/GV, 20 februari 2002, beroep
Uitspraakdatum:20-02-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/64/GV

betreft: [klager] datum: 20 februari 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 4 januari 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 20 december 2001 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht.
In de beslissing van de Minister is als reden voor afwijzing van de verlofaanvraag genoemd dat klager eerder met justitie in aanraking zou zijn gekomen, maar hij heeft nog nooit eerder gevangenisstraf gehad. De huidige detentie iszijn eerste detentie. Het was vooral voor zijn vrouw belangrijk dat hij verlof zou krijgen tijdens de kerst omdat hun dochter uit huis is geplaatst.

De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Uit de stukken blijkt dat klager eerder met justitie in aanraking is gekomen. Thans ondergaat hij een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, wegens het plegen van ernstige delicten. De rechtbank heeft bijhaar overweging, naast de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten onder meer rekening gehouden met een over klager uitgebracht voorlichtingsrapport van 26 februari 2001 van de Reclassering Nederland, een psychiatrisch rapportd.d. 7 augustus 2001 en een aanvullend psychologisch rapport d.d. 4 september 2001.
Het Openbaar Ministerie heeft negatief geadviseerd omtrent de verlofaanvraag.
De Minister heeft uit de verkregen informatie afgeleid dat er – mede gelet op de verkregen gegeven over klagers persoonlijkheid – gerede twijfel aanwezig is omtrent een goed verloop van een verlof. De belangen van het slachtofferdienen dan ook te prevaleren boven die van klager. Gelet op de risico's die verbonden zijn aan het verlenen van een verlof wordt het verlenen van verlof aan klager thans maatschappelijk onaanvaardbaar geacht.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van het huis van bewaring (h.v.b.) Almere-Binnen te Almere adviseert het gevraagde verlof toe te staan, mits klager niet in contact komt met het slachtoffer. Bovendien is het slachtoffer inmiddels verhuisd naar eenander stadsdeel in Almere. Verder wordt over het delict opgemerkt dat klager een buurtbewoner bedreigd heeft en allerlei dingen via postorder bedrijven heeft laten versturen, waaronder een doodskist. Klager geeft aan dat het eenordinaire ruzie betrof. Uit processen-verbaal blijkt dat het slachtoffer klager en zijn vrouw ook heeft bedreigd.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket Zwolle heeft negatief geadviseerd wegens het gevaar voor een ongewenste confrontatie met de slachtoffers.
De politie Almere Haven heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het verlenen van verlof.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met aftrek, wegens brandstichting en bedreiging. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 22 mei 2002.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal vier verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie overweegt dat bij de beslissing op een verzoek om verlof een afweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de gedetineerde bij een goede en tijdige voorbereiding van zijn terugkeer in demaatschappij en anderzijds het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde straf. Zij is van oordeel dat voor de door de Minister aangevoerde contra-indicaties voor verlof onvoldoendeaanwijzingen zijn.
Zij overweegt hierbij dat uit het inrichtingsadvies blijkt dat het slachtoffer inmiddels verhuisd is naar een ander stadsdeel in Almere. Overigens kunnen op grond van artikel 5, tweede lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van deinrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) ten aanzien van klager bijzondere voorwaarden worden gesteld die inhouden dat hij zich niet in de buurt van het slachtoffer zal begeven en onder geen beding contact zal zoekenmet het slachtoffer.
Uit de inrichtingsrapportage blijkt dat klager zowel individueel als in groepsverband goed functioneert. Hij heeft geen rapporten gekregen en scoorde op een afgenomen urinecontrole negatief. Gelet op het vorenstaande en het gegevendat sprake is van een aanvaardbaar verlofadres, is de beroepscommissie van oordeel dat aan het belang van klager, mede in het licht van zijn naderende invrijheidstelling, doorslaggevende betekenis dient te worden toegekend.
De afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting moet bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Derhalve dient de bestredenbeslissing te worden vernietigd.
De Minister zal worden opgedragen binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing nog ongedaan zijn te maken, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak.
Zij acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vodegel, secretaris, op 20 februari 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven