Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/1780/GM, 20 februari 2002, beroep
Uitspraakdatum:20-02-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 01/1780/GM

betreft: [klager] datum: 20 februari 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (PM) heeft kennis genomen van een op 26 september 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) De Stadspoort en het huis van bewaring Havenstraat te Amsterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 19 september 2001 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Omdat klager is uitgeleverd aan de Verenigde Staten van Amerika, kon hij niet in de gelegenheid worden gesteld zijn beroep mondeling toe te lichten. De inrichtingsarts is in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op hetberoep te geven.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 14 augustus 2001, betreft het onvoldoende behandelen van klagers rugklachten en het niet voldoen aan de toegezegde fysiotherapie van vierbehandelingen per week.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht.
Klager heeft buiten de inrichting regelmatig pijnbestrijding gekregen en moest eigenlijk in juli van het jaar 2001 terugkomen voor een controle. De inrichtingsarts heeft geoordeeld dat dit niet noodzakelijk is, terwijl hij geencontact heeft opgenomen met de huisarts of de specialist. Hij heeft erg last van zijn rug, maar in de inrichting wordt hier geen rekening mee gehouden.
Hij is wel onderzocht door een neuroloog, maar deze heeft met zijn onderzoek nooit kunnen vaststellen of er daadwerkelijk zenuwen bekneld zitten, omdat klager ten tijde van het onderzoek veel pijnstillers kreeg.
De inrichtingsarts heeft hem toegezegd dat hij vier maal per week therapie zou krijgen, inhoudende oefeningen en fietsen op de hometrainer, maar een week later is dit gereduceerd tot twee maal per week. Daarbij vallen de tijden vande therapie samen met het bezoek. Hierdoor kan hij geen bezoek ontvangen of geen therapie krijgen. Hij heeft uiteindelijk wel oefeningen gekregen, maar de fysiotherapeut heeft hem geadviseerd daarmee te stoppen, vanwege uitval vanhet gevoel in zijn armen en benen.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt als volgt toegelicht.
De inrichtingsarts heeft klager in negen maanden tijd ongeveer dertig keer op zijn spreekuur gehad. Al in de eerste week is er informatie ingewonnen bij zijn huisarts en het AMC te Amsterdam. Hieruit bleek dat er sprake was van eenuitpuilende tussenwervelschijf tussen de vijfde lendenwervel en de eerste heiligbeenwervel, zonder dat men echt kon spreken van een hernia. Op klagers verzoek heeft de inrichtingsarts ook nog contact gehad met de anesthesist van deafdeling pijnbestrijding.
Vervolgens is klager verwezen naar een neuroloog. De neuroloog heeft geen aanwijzingen gevonden dat er een zenuw bekneld zat en heeft fysiotherapie geadviseerd

3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt dat klager gedurende negen maanden regelmatig bij de inrichtingsarts op het spreekuur is geweest. De inrichtingsarts heeft binnen een week na klagers binnenkomst in de inrichting bij zijn huisarts enhet AMC inlichtingen ingewonnen. Vervolgens heeft hij ook nog contact gehad met de anesthesist van de afdeling pijnbestrijding. Verder heeft de inrichtingsarts klager verwezen naar de neuroloog. De beroepscommissie is op grond vanbovenstaande van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet als in strijd met de in artikel 28 PM neergelegde norm kan worden aangemerkt. Het beroep treft derhalve geen doel.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, dr. H. van den Berg en mr. F.M.M. van Exter, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Schoone, secretaris, op 20 februari 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven