Beleidsregel
Indien een ingezetene uit Nederland vertrekt, heeft dit niet
altijd zonder meer tot gevolg dat de verzekering direct eindigt omdat rekening moet worden
gehouden met het uitgangspunt dat de band met Nederland, na vertrek naar het buitenland,
slechts geleidelijk verdwijnt (zie bijvoorbeeld CRvB 15 juni 1994 en 22 juni 1994). Of de
band met Nederland verbroken is moet worden vastgesteld op basis van het totaalbeeld van
feitelijke omstandigheden, waaruit in het concrete geval blijkt dat niet langer sprake is
van juridische, economische en sociale binding met Nederland (zie onder meer CRvB 13 april
1988, 20 juli 1988, 6 april 1994 en 19 februari 1998).
In dit verband
zijn drie situaties te onderscheiden:
- Betrokkene vertrekt uit
Nederland om zich definitief in een ander land te vestigen. In dat geval geldt als
uitgangspunt dat het ingezetenschap eindigt op de datum volgend op die van het feitelijk
vertrek uit Nederland. Of het vertrek een definitief karakter heeft, moet blijken uit het
totaal beeld van alle relevante juridische, economische en sociale factoren (zie Deel I,
Juridische binding, SB1023, Economische binding, SB1024 en Sociale binding,
SB1025).
- Betrokkene verblijft minder dan een jaar buiten Nederland. In
die situatie geldt als uitgangspunt dat het ingezetenschap niet eindigt, mits het -
voorgenomen - verblijf buitenslands bedoeld is tijdelijk te zijn. Of sprake is van een
tijdelijk verblijf buiten Nederland moet blijken uit het totaal beeld van alle relevante
juridische, economische en sociale factoren (zie Deel I, Juridische binding, SB1023,
Economische binding, SB1024 en Sociale binding, SB1025).
- Betrokkene
vertrekt voor langer dan een jaar uit Nederland en het is onduidelijk of het verblijf in het
buitenland een tijdelijk of definitief karakter heeft.
In
deze situatie geldt als uitgangspunt dat naarmate betrokkene langer buiten Nederland
verblijft waarschijnlijk is dat de band met Nederland minder sterk wordt. In gevallen waarin
het onderzoek naar de feitelijke omstandigheden niet leidt tot de conclusie dat sprake is
van een definitief dan wel tijdelijk verblijf in het buitenland wordt betrokkene het eerste
jaar na het feitelijk vertrek uit Nederland (nog) als ingezetene beschouwd. Na dat jaar
wordt het ingezetenschap als geëindigd beschouwd, tenzij betrokkene zelf aantoont dat de
feitelijke omstandigheden het (voorlopig) handhaven van het ingezetenschap rechtvaardigen.
Als drie jaar zijn verlopen na de datum van vertrek uit Nederland, wordt het ingezetenschap
zonder meer als geëindigd beschouwd. De periode van verblijf buiten Nederland heeft dan zo
lang geduurd, dat het middelpunt van het maatschappelijk leven van betrokkene niet langer in
Nederland aanwezig kan worden geacht. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan op deze
regel een uitzondering worden gemaakt.
Indien met toepassing van
voorgaande beleidsregels op de datum van vertrek uit Nederland vaststaat dat het
ingezetenschap verloren zal gaan, dan wordt - ongeacht de vraag of de belanghebbende het
voornemen heeft zich permanent in het buitenland te vestigen - het vertrek uit Nederland
aanstonds als definitief aangemerkt.
Indien vreemdelingen naar het
buitenland vertrekken kan dit reeds eerder dan na ommekomst van de genoemde termijnen
negatieve gevolgen hebben voor de verblijfstitel. Indien de verblijfstitel komt te vervallen
kan de vreemdeling sinds 1 juli 1998 niet meer op grond van ingezetenschap verzekerd
zijn.