Beleidsregel
Werkloze kinderen voor wie krachtens de AKW recht op kinderbijslag
bestaat, dienen zich binnen een redelijke termijn na het werkloos worden als werkzoekende
bij een Centrum voor werk en inkomen in te schrijven. Onder ‘binnen een redelijke termijn’
wordt door de SVB verstaan binnen één maand.
Een kind wordt onder meer
niet als werkloos aangemerkt indien het ten minste 19 uren arbeid verricht (artikel 7, lid 6
AKW). De SVB verbindt hieraan het beleid dat een kind dat minder dan 19 uren arbeid
verricht, als werkloos wordt aangemerkt indien het ten minste 19 uren beschikbaar is voor de
arbeidsmarkt. Dit dient te blijken uit het aantal uren waarvoor het kind staat ingeschreven
bij het Centrum voor werk en inkomen eventueel vermeerderd met het aantal uren dat het kind
reeds werkzaam is.
Op grond van artikel 1 van de Regeling ex artikel 7
Algemene Kinderbijslagwet, voor werkloze schoolverlaters, wordt een kind dat in de eerste
maand van een kwartaal werkloos wordt, geacht op de eerste dag van dat kwartaal werkloos te
zijn. Een kind dat werkloos wordt vlak voor de peildatum of in de eerste maand van een
kwartaal, wordt op grond van artikel 2 van diezelfde regeling geacht zich op de peildatum
van dat kwartaal als werkzoekende te hebben ingeschreven, mits de feitelijke inschrijving
plaatsvindt binnen een maand na het intreden van de werkloosheid. De SVB heeft conform de
jurisprudentie van de CRvB als beleidslijn vastgesteld dat slechts in zeer uitzonderlijke
gevallen, bijvoorbeeld ernstige ziekte van het kind, van deze termijn kan worden
afgeweken.
Voorts volgt uit de jurisprudentie van de CRvB dat het kind
feitelijk beschikbaar dient te zijn voor de arbeidsmarkt. Vrijwilligerswerk staat volgens
het beleid van de SVB er niet aan in de weg dat een kind als werkloos wordt aangemerkt mits
deze bezigheden ondergeschikt zijn aan het zoeken en het eventueel aanvaarden van aangeboden
werk. Indien de beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt tijdelijk wordt onderbroken door ziekte
geldt op grond van artikel 7, lid 7 AKW dat een onderbreking van minder dan zes maanden het
recht op uitkering niet hoeft te beïnvloeden, mits aan de overige voorwaarden voor het recht
op kinderbijslag is voldaan.
Sinds 1 januari 1998 is in artikel 7, lid 6
AKW opgenomen dat een kind niet als werkloos wordt aangemerkt indien het desbetreffende kind
een passende dienstbetrekking niet heeft aanvaard of door eigen toedoen niet heeft verkregen
of behouden. Voor de vraag of een kind in Nederland een passende dienstbetrekking niet heeft
aanvaard of door eigen toedoen niet heeft verkregen of behouden laat de SVB zich adviseren
door UWV. Ten aanzien van kinderen in een EU- of verdragsland wordt de vraag of zij
verwijtbaar geen passende dienstbetrekking hebben verkregen of behouden, beoordeeld aan de
hand van het aantal uren dat zij in die dienstbetrekking hadden kunnen werken, en het loon
dat ze daarmee hadden kunnen verdienen. Een dienstbetrekking waarmee niet ten minste het
Nederlands wettelijk minimum jeugdloon kan worden verdiend wordt in dat verband niet als een
passende dienstbetrekking aangemerkt.
In de Regeling regelen inzake recht
op kinderbijslag voor werkloze kinderen in het buitenland is onder meer geregeld dat voor de
toepassing van artikel 7 AKW, de inschrijving bij een dienst voor arbeidsbemiddeling in een
lidstaat van de Europese Gemeenschappen dan wel in een land waarmee Nederland een verdrag
inzake sociale zekerheid heeft gesloten, wordt gelijkgesteld met de inschrijving bij de
Centrale organisatie werk en inkomen in Nederland. Artikel 1, lid 2 van de Regeling bepaalt
dat indien zulk een dienst in het land waar het kind woont niet aanwezig is, aan het
inschrijvingsvereiste geacht wordt te zijn voldaan indien aannemelijk kan worden gemaakt dat
het kind werkloos is en beschikbaar is voor de arbeidsmarkt. De SVB heeft voor de toepassing
van artikel 1, lid 2 van de Regeling als beleid vastgesteld dat het aldaar bepaalde niet
alleen geldt voor de situatie waarin er geen ‘dergelijke dienst’ bestaat, maar eveneens voor
de situatie dat inschrijving niet mogelijk is vanwege een wettelijke belemmering tot
inschrijving in het desbetreffende land.
Uit het gestelde in artikel 7
AKW in samenhang met het bepaalde in de Regeling regels inzake recht op kinderbijslag voor
werkloze kinderen in het buitenland leidt de SVB voorts af dat geen recht voor werkloze
kinderen kan bestaan voor kinderen die niet wonen binnen de EU of een land waarmee een
verdrag is afgesloten. Deze zienswijze is bevestigd door de rechtbank Amsterdam.
Indien bij de inschrijving bij het Nederlandse of het buitenlandse Centrum voor
werk en inkomen dan wel arbeidsbureau een geldige verblijfsvergunning of een ander
vreemdelingrechtelijk vereiste geldt en de betrokkene aan het vereiste niet voldoet dan wel
nog moet wachten op de afgifte van een verblijfsvergunning, merkt de SVB de betrokkene toch
als werkloos aan, indien hij feitelijk beschikbaar is voor de arbeidsmarkt en hij
aannemelijk heeft gemaakt dat hij tijdig heeft gepoogd zich in te schrijven bij het Centrum
voor werk en inkomen.
Grondslag
De tekst is afgesloten naar de stand van zaken op 7 april 2008, met dien verstande dat het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten dat per 1 mei 2008 in werking is getreden wel is verwerkt.
artikel 7, lid 2 onder c, leden 6, 7, 8 en 9 AKW, artikel 1 en 2 van de Regeling ex
artikel 7 Algemene Kinderbijslagwet, voor werkloze schoolverlaters en artikel 1, lid 2
Regeling regels inzake recht op kinderbijslag voor werkloze kinderen in het
buitenland
Besluit beleidsregels SVB 2008