Beleidsregel
De AOW en de Anw geven een limitatieve opsomming van situaties
waarin in ieder geval een gezamenlijke huishouding aanwezig geacht wordt. Dit is het geval
indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning
en:
- zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de
toepassing van de betreffende wet daarmee gelijk zijn gesteld, of
- uit
hun relatie een kind is geboren of de man een kind van de vrouw heeft erkend,
of
- zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de
huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of
- zij op grond
van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en
strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding als bedoeld in de AOW of de Anw
(bijvoorbeeld de registratie als duurzame gezamenlijke huishouding op grond van de
belastingwetgeving of de registratie als gezamenlijke huishouding op grond van de Wet werk
en bijstand). Met betrekking tot dit laatste criterium zijn nadere regels gesteld in het
Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding
1998.
Indien zich een van deze situaties voordoet, is sprake
van een onweerlegbaar rechtsvermoeden van het bestaan van een gezamenlijke huishouding.
Degene die voldoet aan het huisvestingscriterium én aan een van de overige genoemde criteria
wordt geacht een gezamenlijke huishouding te voeren zonder dat nader onderzocht behoeft te
worden of wordt voldaan aan het zorgcriterium. Tegenbewijs is niet mogelijk. Betrokkene
heeft alleen de gelegenheid aan te tonen dat een registratie op een administratieve
vergissing berust. De gezamenlijke huishouding kan wel ten volle worden betwist, indien de
SVB rekening heeft gehouden met een registratie waartegen voor de betrokkene geen
rechtsmiddel open heeft gestaan (zie CRvB 7 november 2006).In de rechtspraak is bepaald dat
de in de wet genoemde criteria restrictief moeten worden uitgelegd, omdat de daarin genoemde
situaties als onweerlegbaar rechtsvermoeden gelden (Pres. Rb. ’s-Hertogenbosch 19 december
1996 en Pres. Rb. Amsterdam 13 juni 1997).
Met betrekking tot de vraag of
zich een van de in de wet genoemde situaties voordoet en met betrekking tot de reikwijdte
van het onweerlegbaar rechtsvermoeden geldt het volgende.
Een persoon
wordt op grond van de tekst van de AOW dan wel de Anw geacht eerder gehuwd te zijn geweest
of daarmee te zijn gelijkgesteld indien hij met dezelfde persoon gehuwd of als partner
geregistreerd is geweest of indien door de SVB eerder voor de toepassing van de AOW dan wel
de Anw is vastgesteld dat sprake was van een gezamenlijke huishouding met dezelfde
persoon.
Op grond van jurisprudentie van de CRvB slaat de SVB slechts acht
op een eerder huwelijk of een eerdere registratie in het kader van de AOW dan wel Anw als de
echtscheiding respectievelijk de registratie heeft plaatsgevonden binnen twee jaar
voorafgaande aan het moment waarop wordt besloten over het recht op AOW of Anw (CRvB 29
november 2005 respectievelijk CRvB 2 mei 2000). Indien evenwel uit het ontbonden huwelijk of
de verbroken gezamenlijke huishouding een kind is geboren of een kind van de vrouw door de
man is erkend, is er ongeacht de leeftijd van het kind alsnog sprake van een situatie waarin
een gezamenlijke huishouding aanwezig wordt geacht, (CRvB 21 maart 2006, HR 25 september
2009).
Als samenlevingscontract beschouwt de SVB een notarieel
samenlevingscontract, waarin de verplichting is opgenomen financieel of anderszins bij te
dragen in de gezamenlijke huishouding.
Als registratie geldt een
registratie in de zin van het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding 1998.
De SVB houdt voor de toepassing van deze bepaling geen rekening met registraties die door
betrokkene betwist worden. Dit is het geval, indien betrokkene bezwaar heeft aangetekend
tegen een beschikking waarin is bepaald dat hij een gezamenlijke huishouding voert en deze
beschikking nog niet rechtens onaantastbaar is geworden en indien betrokkene een verzoek tot
verbetering of wijziging van een registratie heeft gedaan bij de registratiehouder of een
verzoek heeft ingediend bij de rechtbank tot aanpassing van de
registratie.
De Remigratiewet noemt geen situaties die een onweerlegbaar
rechtsvermoeden van een gezamenlijke huishouding opleveren. Indien echter sprake is van een
situatie die in het kader van de AOW en Anw een onweerlegbaar rechtsvermoeden oplevert, dan
gaat de SVB er voor de toepassing van de Remigratiewet van uit dat een gezamenlijke
huishouding bestaat.
Het bestaan van een onweerlegbaar rechtsvermoeden kan
er niet toe leiden dat twee personen als gehuwd worden aangemerkt indien zij deel uitmaken
van een meerpersoonshuishouding.