Onderwerp: Bezoek-historie

Tijdvakken van wonen of werken van minder dan één jaar (SB2152)
Geldigheid:07-09-2016 t/m 23-03-2022Versie:vergelijk Status: Was geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Beleidsregel

Uit artikel 7, eerste lid, onder b AOW vloeit voort dat geen recht op ouderdomspensioen bestaat als de totale duur van de verzekering minder dan een jaar bedraagt. Artikel 57, eerste lid Verordening (EG) nr. 883/2004 en artikel 48 van Verordening (EEG) nr. 1408/71 over het niet honoreren van tijdvakken van minder dan een jaar staan in beginsel niet in de weg aan de toepassing van artikel 7, eerste lid, onder b AOW. Echter, artikel 28, tweede lid Verordening nr. 4/58 staat hieraan wel in de weg, omdat op grond van deze bepaling alleen tijdvakken korter dan zes maanden mogen leiden tot de weigering van een pensioen. Voor personen die voor 1 oktober 1972 in Nederland als migrerend werknemer verzekerd zijn geweest met toepassing van Verordening nr. 3/58 betekent dit het volgende. De SVB weigert hun ouderdomspensioen pas als de totale duur van de verzekering in Nederland minder dan zes maanden bedraagt. De SVB baseert dit beleid op jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU over de rechtszekerheid van migrerende werknemers (zie onder meer de arresten Belbouab en Chuck).

Ten aanzien van personen op wie een bilateraal verdrag inzake sociale zekerheid van toepassing is geweest voorafgaand aan het van toepassing worden van de hiervoor genoemde verordeningen, hanteert de SVB het volgende beleid. De SVB past artikel 57, eerste lid Verordening (EG) nr. 883/2004 niet toe als dit bilateraal verdrag een gunstigere bepaling bevat. In deze gevallen kan de SVB een ouderdomspensioen toekennen als de duur van de verzekering in Nederland minder dan een jaar bedraagt. De SVB baseert dit beleid op de Rönfeldt-jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU.

In bijlage XI, Nederland, onder 2, sub a en b Verordening (EG) nr. 883/2004 is vastgelegd dat in het AOW-pensioen bepaalde tijdvakken in aanmerking kunnen worden genomen zonder dat aan de voorwaarden van verzekering als bedoeld in artikel 7 AOW is voldaan. Dit betekent dat de SVB bij de toekenning van een pensioen dat op deze tijdvakken is gebaseerd, de minimale verzekeringsduur van een jaar op grond van artikel 7 AOW niet tegenwerpt.

Op grond van de letterlijke tekst van artikel 57, eerste lid Verordening (EG) nr. 883/2004 zou de SVB geen nabestaandenuitkering hoeven toe te kennen als de overledene op de datum van overlijden krachtens de wetgeving van een andere lidstaat verzekerd was en hij ingevolge de Anw korter dan één jaar verzekerd is geweest. In het arrest Malfitano van het Hof van Justitie EU is echter beslist dat deze bepaling niet aan de betrokkene mag worden tegengeworpen als de desbetreffende nationale regeling geen eisen stelt aan de duur van de verzekering voor de opening van het recht op uitkering. Voor de toepassing van de Anw, in het kader van welke wet geen wachttijd geldt, betekent dit dat een nabestaandenuitkering ook kan worden toegekend als de duur van de verzekering in Nederland korter was dan één jaar en de betrokkene op datum van overlijden krachtens de wetgeving van een andere lidstaat verzekerd was.

In de situatie waarin de uitsluitingsgrond van artikel 15, eerste lid, onder b Anw van toepassing is en uitsluitend recht op uitkering zou kunnen ontstaan via een beroep op de arresten Moscato en Klaus (zie SB2150 over in aanmerking te nemen tijdvakken voor de opening van het recht op uitkering), is artikel 57 Verordening (EG) nr. 883/2004 wel van toepassing. Dit brengt met zich dat indien een verzekerde uitsluitend in het jaar voorafgaande aan het overlijden tijdvakken van verzekering ingevolge de Anw heeft vervuld, en de gezondheidstoestand van de verzekerde bij aanvang van de verzekering het overlijden binnen een jaar redelijkerwijs moest doen verwachten, er geen recht op nabestaandenuitkering ontstaat.

Artikel 57, tweede lid Verordening (EG) nr. 883/2004 schrijft voor dat als een uitkering uit een lidstaat wordt geweigerd op grond van het eerste lid van dat artikel, andere lidstaten de periode van verzekering van minder dan één jaar in aanmerking dienen te nemen voor de berekening van een pensioen krachtens artikel 52, eerste lid, onder b), i) Verordening (EG) nr. 883/2004. Uit het Hof van Justitie EU-arrest Vermaut volgt dat dit ook dient te gebeuren als het pensioen nationaalrechtelijk wordt berekend, dus zonder terug te vallen op samentellings- en prorateringsregels. Wanneer een ouderdomspensioen door een lidstaat wordt geweigerd op grond van het eerste lid van artikel 57 Verordening (EG) nr. 883/2004, worden de tijdvakken van verzekering korter dan één jaar in aanmerking genomen bij de berekening van een pensioen krachtens de AOW, alsof die tijdvakken krachtens de AOW waren vervuld. Door de SVB worden tijdvakken korter dan één jaar eveneens in aanmerking genomen bij de berekening van de uitkering ingevolge de AOW als deze reeds zijn meegeteld voor de berekening van een ouderdomspensioen uit een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland.

Bij de toepassing van de Anw is het tweede lid van artikel 57 Verordening (EG) nr. 883/2004 uitsluitend relevant voor de berekening met toepassing van de samentellings- en prorateringsregels. Ingeval van een nationaalrechtelijke berekening is de duur van het verzekeringsverleden in verband met het risicokarakter van de Anw immers niet van belang voor de hoogte van de uitkering.

Grondslag

artikel 57 Vo. 883/2004

Besluit beleidsregels SVB 2016

Wet- en regelgeving

Naar boven