Beleidsregel
De ernst van de overtreding komt tot uitdrukking in een
percentage van de toepasselijke bijstandsnorm. Dit is de norm bedoeld in artikel 22
Participatiewet. Het percentage van deze norm is hoger naarmate het niet nakomen van de
verplichting grotere gevolgen heeft voor het recht op AIO-aanvulling. Ten aanzien van de
verplichting tot arbeidsinschakeling geldt dat een schending hiervan ernstiger wordt geacht
naarmate dit concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van betaalde
arbeid.
De SVB onderscheidt in dit verband drie categorieën, waarbij de
ernst van het niet nakomen van de verplichting het onderscheidend criterium is.
Eerste categorie:
- het zich tijdig laten
registreren als werkzoekende bij het UWV;
- het tijdig laten verlengen
van de registratie als werkzoekende bij het UWV;
- het tijdig reageren op
een informatieverzoek van de SVB;
Tweede
categorie:
- het naar vermogen door het college
opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten;
- het meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak
als bedoeld in artikel 44a Participatiewet;
- het meewerken aan een
onderzoek van de SVB;
- het gehoor geven aan een loketoproep;
- het nakomen van de aanvullende verplichtingen.
Derde categorie:
- het nakomen van de
verplichtingen bedoeld in artikel 47c, vijfde lid Participatiewet;
- het
nakomen van een met een in artikel 47c, vijfde lid Participatiewet genoemde vergelijkbare
verplichting, bijvoorbeeld het naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te
verkrijgen in de gemeente van inwoning.
Bij het
niet nakomen van een van de hiervoor genoemde verplichtingen legt de SVB een maatregel op
van:
- vijf procent van de toepasselijke
bijstandsnorm gedurende een maand bij een verplichting van de eerste categorie;
- tien procent van de toepasselijke bijstandsnorm gedurende een maand bij een
verplichting van de tweede categorie;
- honderd procent van de
toepasselijke bijstandsnorm gedurende een maand bij een verplichting van de derde
categorie.
Indien de SVB aan de betrokkene een
maatregel heeft opgelegd en hij binnen een jaar na de bekendmaking daarvan opnieuw een
soortgelijke verplichting niet of niet behoorlijk nakomt, bedraagt de duur van de maatregel
twee maanden. Indien de SVB voor een soortgelijke verplichting een schriftelijke
waarschuwing heeft gegeven in plaats van het opleggen van een maatregel geldt een periode
van twee jaar na de bekendmaking van de waarschuwing. Bij een derde of volgende schending
van een verplichting van de derde categorie binnen een jaar nadat voor het niet nakomen van
deze verplichting een maatregel is opgelegd, bedraagt de duur van de maatregel drie maanden.
In geval van een schending van een verplichting van de eerste categorie
hanteert de SVB het beleid dat zij geen maatregel oplegt maar een schriftelijke waarschuwing
geeft. De SVB legt in deze situatie wel een maatregel op als zij het recht op AIO-aanvulling
met toepassing van artikel 54, eerste lid Participatiewet heeft opgeschort of het niet
nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van een respectievelijk twee jaar
te rekenen vanaf de datum waarop de SVB eerder een maatregel heeft opgelegd of een
schriftelijke waarschuwing heeft gegeven.
Komt de betrokkene een of meer
verplichtingen niet na die verband houden met het in voldoende mate beheersen van de
Nederlandse taal, dan legt de SVB een maatregel op volgens de regels neergelegd in artikel
18b, vierde, negende, tiende en elfde lid Participatiewet. Het beleid over het opleggen van
een maatregel wegens het onvoldoende beheersen van de Nederlandse taal staat in
SB1324.
Indien de betrokkene een tekortschietend besef van
verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond, legt de SVB een
maatregel op die per maand tien procent van de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt. De SVB
berekent de duur van de maatregel door het bedrag dat onverantwoord is ingeteerd te delen
door anderhalf maal de toepasselijke bijstandsnorm, met een minimum van een maand en een
maximum van twaalf maanden. Doet de betrokkene door eigen toedoen onnodig een beroep op
AIO-aanvulling, dan berekent de SVB de duur van de maatregel door het bedrag dat betrokkene
had kunnen aanwenden voor zijn levensonderhoud te delen door anderhalf maal de toepasselijke
bijstandsnorm, met een minimum van een maand en een maximum van twaalf maanden. Indien het
bedrag van de AIO-aanvulling minder bedraagt dan tien procent van de toepasselijke
bijstandsnorm waardoor de maandelijks te effectueren maatregel evenredig minder bedraagt,
verlengt de SVB de duur van de maatregel naar evenredigheid. In dat geval beperkt de SVB de
duur van de maatregel tot ten hoogste 24 maanden. Bij de berekening van de duur van de
maatregel rondt de SVB naar beneden af op hele maanden. Wanneer deze afronding ertoe leidt
dat geen maatregel zou worden opgelegd, legt de SVB gedurende één maand een maatregel
op.
De Participatiewet geeft geen regels over samenloop van meer dan een
maatregelwaardige gedraging, bijvoorbeeld het gelijktijdig niet nakomen van meer dan één van
de verplichtingen genoemd in artikel 47c, vijfde lid Participatiewet. De SVB hanteert daarom
het beleid dat zij in dat geval volstaat met het opleggen van de zwaarste maatregel. Het kan
ook voorkomen dat dezelfde gedraging leidt tot een schending van meer dan een verplichting.
Ook in dat geval legt de SVB de zwaarste maatregel op.