Beleidsregel
Na overlijden van een AOW- of Anw-gerechtigde, wordt het pensioen
of de uitkering vanaf de dag na het overlijden in de vorm van een overlijdensuitkering
uitbetaald aan de door de wet aangewezen rechthebbende(n). De uitkering die reeds aan de
gerechtigde zelf is uitbetaald over een tijdvak gelegen na de dag van diens overlijden dient
verrekend te worden met de overlijdensuitkering.
Naar het bestaan van
rechthebbenden op de overlijdensuitkering wordt, voor zover deze niet reeds bij de SVB
bekend zijn, een onderzoek verricht door een verzoek om informatie te zenden naar het
laatstbekende huis- of correspondentie-adres van de overledene.
De
overlijdensuitkering wordt vervolgens belastingvrij en zo mogelijk in een bedrag ineens
uitbetaald aan degenen die daar op basis van de betreffende bepalingen voor in aanmerking
komen. De overlijdensuitkering wordt berekend aan de hand van de op het moment van
overlijden geldende pensioen- en uitkeringsbedragen. Er wordt geen rekening gehouden met
eventuele wijzigingen van deze bedragen die na de datum van overlijden zijn
doorgevoerd.
Met betrekking tot remigratievoorzieningen geldt het
onderscheid tussen de nalatenschap en een overlijdensuitkering niet. Artikel 15, eerste tot
en met derde lid, van het Besluit voorzieningen Remigratiewet bepaalt dat het recht op
remigratievoorzieningen eindigt, dan wel wordt omgezet, met ingang van de eerste dag van de
tweede maand na het overlijden van de rechthebbende. Het vierde lid van dit artikel bepaalt
dat de na het overlijden nog verschuldigde voorzieningen worden uitbetaald aan
achtereenvolgens de partner van de remigrant, de kinderen van de remigrant, dan wel personen
die hiervoor naar het oordeel van de SVB op billijkheidsoverwegingen in aanmerking komen en
die binnen zes maanden na het overlijden een hiertoe strekkende aanvraag hebben ingediend.
De SVB gaat ervan uit dat deze bepaling mede betrekking heeft op voorzieningen waarop voor
het overlijden van de rechthebbende aanspraak is ontstaan, maar die nog niet tot uitbetaling
zijn gekomen. Als personen die op billijkheidsoverwegingen voor uitbetaling van de nog
verschuldigde voorzieningen in aanmerking komen beschouwt de SVB in de eerste plaats
personen met wie de overledene in gezinsverband leefde. Zijn dergelijke personen niet aan te
wijzen, dan kan de persoon in aanmerking komen die geheel of gedeeltelijk de kosten van de
laatste ziekte of de uitvaart van de overledene heeft bekostigd, dan wel anderszins
financiële verplichtingen van de overledene op zich heeft genomen of in diens
levensonderhoud heeft voorzien. Deze laatste categorie van personen kan ook voor uitbetaling
van de nog verschuldigde voorzieningen als bedoeld in artikel 16, lid 3, Besluit
voorzieningen Remigratiewet in aanmerking komen.
Grondslag
De tekst van de beleidsregels is afgesloten naar de stand van de wetgeving op 1 juni 2011. De beleidsregels zijn nog niet aangepast aan de inwerkingtreding van de EG-Verordeningen 883/2004 en 987/2009 per 1 mei 2010.
artikel 18 AOW, artikel 51 Anw en artikel 15, leden 1, 3 en 4 Besluit voorzieningen
Remigratiewet
Besluit beleidsregels SVB 2011