Beleidsregel
VERTREK BINNEN ZES MAANDEN NA DAGTEKENING
BESCHIKKING
De SVB kan de beschikking tot toekenning van
remigratievoorzieningen geheel of gedeeltelijk intrekken als de remigrant en zijn eventuele
partner en kinderen niet binnen zes maanden na de dagtekening van de beschikkingen zijn
geremigreerd, tenzij de remigrant of zijn partner redelijkerwijs geen verwijt kan worden
gemaakt van de overschrijding van deze termijn (artikel 4, vijfde lid Remigratiewet). De SVB
heeft voor de toepassing van deze bevoegdheid het volgende beleid vastgesteld.
Is de remigrant nog niet uit Nederland vertrokken, dan trekt de SVB de beschikking
in beginsel geheel of gedeeltelijk in. Volledige intrekking vindt plaats als de remigrant
dan wel zijn echtgenoot of geregistreerde partner van wie hij niet duurzaam gescheiden
leeft, niet is vertrokken. Vertrek van deze personen is een voorwaarde voor het ontstaan van
recht op voorzieningen op grond van de Remigratiewet (artikel 2b, derde lid Remigratiewet).
Als een andersoortige partner, dan wel kinderen niet zijn vertrokken, dan herziet de SVB de
beschikking en stelt zij de voorzieningen vastgesteld op de bedragen waarop de remigrant
recht heeft ten behoeve van zichzelf en zijn reeds vertrokken gezinsleden. Mederemigratie
van een dergelijke partner of kind is in het systeem van de Remigratiewet namelijk geen
voorwaarde voor toekenning van voorzieningen aan de remigrant.
De SVB
ziet af van gehele of gedeeltelijke intrekking van de toekenningsbeschikking als aan de
remigrant of zijn partner redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt van de
overschrijding van de termijn van zes maanden. Van een dergelijke situatie is in de eerste
plaats sprake als de belanghebbende voor afloop van de termijn van zes maanden bij de SVB
een verzoek om uitstel heeft ingediend welk verzoek is gehonoreerd. De SVB verleent in ieder
geval uitstel voor ten hoogste een half jaar in geval van:
- noodzakelijke medische behandeling van de remigrant of een van zijn gezinsleden,
welke in Nederland moet plaatsvinden en niet binnen de oorspronkelijke termijn van een half
jaar kan zijn voltooid;
- voltooiing van een schoolopleiding, studie of
beroepsopleiding in Nederland van de remigrant of een van zijn gezinsleden;
- noodzakelijke afwikkeling van zakelijke belangen, mits de betrokkene zich
voldoende heeft ingespannen om deze afwikkeling binnen de termijn van zes maanden te
voltooien;
- andere gronden van vergelijkbaar belang en vergelijkbare
urgentie.
Als de remigrant geen verzoek om
uitstel heeft ingediend, gaat de SVB er niettemin van uit dat aan de remigrant of zijn
partner redelijkerwijs geen verwijt worden gemaakt van overschrijding van de termijn van zes
maanden als een klemmend belang van de remigrant of een van zijn gezinsleden voortzetting
van het verblijf in Nederland noodzakelijk maakt.
Als de remigrant dan
wel zijn gezinsleden een jaar na de dagtekening van de toekenningsbeschikking nog niet zijn
vertrokken, gaat de SVB in ieder geval tot gehele of gedeeltelijke intrekking van de
beschikking over. De remigrant kan zolang hij in Nederland verblijft op een later moment een
nieuwe aanvraag om remigratievoorzieningen indienen.
Als de remigrant en
zijn gezin inmiddels, zij het niet binnen zes maanden na dagtekening van de beschikking,
zijn vertrokken, gebruikt de SVB de bevoegdheid tot gehele of gedeeltelijke intrekking van
de toekenningsbeschikking wegens overschrijding van de vertrektermijn in beginsel niet.
Aangezien een dergelijke intrekking een definitieve uitsluiting van de remigrant van (een
deel van) de remigratievoorzieningen tot gevolg heeft, en de SVB slechts beperkte
administratieve overlast ondervindt als gevolg van eventueel noodzakelijke extra
controlemaatregelen, meent de SVB dat zij in het algemeen bij afweging van alle in
aanmerking komende belangen zoals voorgeschreven in artikel 3:4 Awb in redelijkheid niet tot
deze intrekking zal kunnen komen.
VERKRIJGING NATIONALITEIT
Artikel 2, onderdeel b Remigratiewet schrijft voor dat een remigrant met de
Nederlandse nationaliteit al hetgeen moet doen wat in redelijkheid mogelijk is, om de
nationaliteit van het bestemmingsland met bekwame spoed te verkrijgen. De SVB hanteert ten
aanzien van dit voorschrift de regel dat de remigrant in beginsel binnen zes maanden na
aankomst in het bestemmingsland een aanvraag tot naturalisatie moet indienen. Als na een
periode van zes maanden na aankomst in het bestemmingsland geen aanvraag tot naturalisatie
is ingediend, schorst de SVB het recht op de remigratievoorziening. Als na het verstrijken
van één jaar nog geen verzoek tot naturalisatie is ingediend of dit niet is aangetoond, dan
beëindigt de SVB het recht op remigratievoorziening definitief met ingang van het moment
waarop de voorziening is geschorst.
VESTIGING HOOFDVERBLIJF IN
NEDERLAND
Artikel 6 Remigratiewet bepaalt dat het recht op voorzieningen
van de remigrant, zijn partner of het kind eindigt met ingang van de eerste dag van de maand
volgend op die waarin de remigrant, zijn partner of het kind zijn hoofdverblijf in Nederland
vestigt. Of hiervan sprake is wordt door de SVB naar de omstandigheden beoordeeld. De SVB
gaat ervan uit dat in ieder geval sprake is van hoofdverblijf in Nederland:
- als aan de betrokkene een vergunning is verleend als bedoeld
in artikel 14, artikel 20 dan wel artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000, of
- als de betrokkene is teruggekeerd naar Nederland en een verzoek indient op grond
van de artikelen 14, 20 of 28 Vreemdelingenwet 2000 in Nederland te mogen verblijven, mits
hij een besluit op dit verzoek in Nederland mag afwachten, of
- als
betrokkene in Nederland verblijft en anderszins uit het geheel van feiten en omstandigheden
blijkt dat hij de intentie heeft duurzaam in Nederland te verblijven.