Beleidsregel
Vertrek binnen zes maanden na dagtekening
beschikking
De SVB kan de beschikking tot toekenning van
remigratievoorzieningen geheel of gedeeltelijk intrekken als de remigrant en zijn eventuele
partner en kinderen niet binnen zes maanden na de dagtekening van de beschikkingen zijn
geremigreerd, tenzij de remigrant of zijn partner redelijkerwijs geen verwijt kan worden
gemaakt van de overschrijding van deze termijn. De SVB heeft voor de toepassing van deze
bevoegdheid het volgende beleid vastgesteld.
Is de remigrant nog niet uit
Nederland vertrokken, dan trekt de SVB de beschikking in beginsel geheel of gedeeltelijk in.
Volledige intrekking vindt plaats als de remigrant dan wel zijn echtgenoot of geregistreerde
partner van wie hij niet duurzaam gescheiden leeft, niet is vertrokken. Vertrek van deze
personen is een voorwaarde voor het ontstaan van recht op voorzieningen op grond van de
Remigratiewet (artikel 2, lid 2 Uitvoeringsbesluit Remigratiewet). Als een andersoortige
partner, dan wel kinderen niet zijn vertrokken, dan wordt de beschikking herzien en worden
de voorzieningen vastgesteld op de bedragen waarop de remigrant recht heeft ten behoeve van
zichzelf en zijn reeds vertrokken gezinsleden. Mederemigratie van een dergelijke partner of
kind is in het systeem van de Remigratiewet namelijk geen voorwaarde voor toekenning van
voorzieningen aan de remigrant.
De SVB ziet af van gehele of gedeeltelijke
intrekking van de toekenningsbeschikking als aan de remigrant of zijn partner redelijkerwijs
geen verwijt kan worden gemaakt van de overschrijding van de termijn van zes maanden. Van
een dergelijke situatie is in de eerste plaats sprake als de belanghebbende voor afloop van
de termijn van zes maanden bij de SVB een verzoek om uitstel heeft ingediend welk verzoek is
gehonoreerd. De SVB verleent in ieder geval uitstel voor ten hoogste een half jaar in geval
van:
- noodzakelijke medische behandeling van de remigrant of een
van zijn gezinsleden, welke in Nederland moet plaatsvinden en niet binnen de oorspronkelijke
termijn van een half jaar kan zijn voltooid;
- voltooiing van een
schoolopleiding, studie of beroepsopleiding in Nederland van de remigrant of een van zijn
gezinsleden;
- noodzakelijke afwikkeling van zakelijke belangen, mits de
betrokkene zich voldoende heeft ingespannen om deze afwikkeling binnen de termijn van zes
maanden te voltooien;
- andere gronden van vergelijkbaar belang en
vergelijkbare urgentie.
Als de remigrant geen verzoek om
uitstel heeft ingediend, gaat de SVB er niettemin van uit dat aan de remigrant of zijn
partner redelijkerwijs geen verwijt worden gemaakt van overschrijding van de termijn van zes
maanden als een klemmend belang van de remigrant of een van zijn gezinsleden voortzetting
van het verblijf in Nederland noodzakelijk maakt.
Als de remigrant dan wel
zijn gezinsleden een jaar na de dagtekening van de toekenningsbeschikking nog niet zijn
vertrokken, gaat de SVB in ieder geval tot gehele of gedeeltelijke intrekking van de
beschikking over. De remigrant kan zolang hij in Nederland verblijft op een later moment een
nieuwe aanvraag om remigratievoorzieningen indienen.
Als de remigrant en
zijn gezin inmiddels, zij het niet binnen zes maanden na dagtekening van de beschikking,
zijn vertrokken, gebruikt de SVB de bevoegdheid tot gehele of gedeeltelijke intrekking van
de toekenningsbeschikking wegens overschrijding van de vertrektermijn in beginsel niet.
Aangezien een dergelijke intrekking een definitieve uitsluiting van de remigrant van (een
deel van) de remigratievoorzieningen tot gevolg heeft, en de SVB slechts beperkte
administratieve overlast ondervindt als gevolg van eventueel noodzakelijke extra
controlemaatregelen, meent de SVB dat zij in het algemeen bij afweging van alle in
aanmerking komende belangen zoals voorgeschreven in artikel 3:4 Awb in redelijkheid niet tot
deze intrekking zal kunnen komen.
Verkrijging
nationaliteit
De Remigratiewet schrijft voor dat een remigrant met de
Nederlandse nationaliteit al hetgeen moet doen wat in redelijkheid mogelijk is, om de
nationaliteit van het bestemmingsland met bekwame spoed (artikel 2, eerste lid, onder b) dan
wel binnen een redelijke termijn (artikel 3, derde lid, onder b) te verkrijgen. De SVB
hanteert ten aanzien van dit voorschrift de regel dat de remigrant in beginsel binnen zes
maanden na aankomst in het bestemmingsland een aanvraag tot naturalisatie moet indienen. Als
na een periode van zes maanden na aankomst in het bestemmingsland geen aanvraag tot
naturalisatie is ingediend, wordt het recht op de remigratievoorziening geschorst. Als na
het verstrijken van één jaarnog geen verzoek tot naturalisatie is ingediend of dit niet is
aangetoond, dan wordt het recht op remigratievoorziening definitief beëindigd met ingang van
het moment waarop de voorziening is geschorst.
Vestiging hoofdverblijf in
Nederland
De eerste drie leden van artikel 12 van het Uitvoeringsbesluit
Remigratiewet bepalen dat het recht op voorzieningen van de remigrant, zijn partner of het
kind eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de remigrant,
zijn partner of het kind zijn hoofdverblijf in Nederland vestigt. Of hiervan sprake is wordt
door de SVB naar de omstandigheden beoordeeld. De SVB gaat ervan uit dat in ieder geval
sprake is van hoofdverblijf in Nederland:
- als de betrokkene
volgens de regels van Deel I, § 2.2 als ingezetene van Nederland moet worden beschouwd,
of
- als aan de betrokkene een vergunning is verleend als bedoeld in
artikel 14, artikel 20 dan wel artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000,
of
- als de betrokkene is teruggekeerd naar Nederland en een verzoek
indient op grond van de artikelen 14, 20 of 28 Vreemdelingenwet 2000 in Nederland te mogen
verblijven, mits hij een besluit op dit verzoek in Nederland mag afwachten,
of
- als betrokkene in Nederland verblijft en anderszins uit het geheel
van feiten en omstandigheden blijkt dat hij de intentie heeft duurzaam in Nederland te
verblijven.