Beleidsregel
Behalve ingezetenen zijn verzekerd personen die niet in Nederland wonen maar wel in Nederland werkzaam zijn. Enerzijds gaat het om de persoon die arbeid verricht in dienstbetrekking en op grond daarvan onderworpen is aan de loonbelasting. Onder het begrip dienstbetrekking vallen zowel een publiekrechtelijke als een privaatrechtelijke arbeidsverhouding. De SVB leidt uit de jurisprudentie af dat geen eisen mogen worden gesteld aan de omvang van de dienstbetrekking (vergelijk HvJ EG 3 mei 1990 en HR 12 juni 1991). Een vreemdeling kan alleen verzekerd zijn op grond van het verrichten van arbeid in loondienst als deze arbeid wordt verricht in overeenstemming met de Wet arbeid vreemdelingen. Anderzijds gaat het om de niet-ingezetene die in Nederland werkt als zelfstandige. Deze persoon is verzekerd als hij winst (daaronder mede begrepen negatieve winst) uit Nederlandse onderneming geniet als bedoeld in artikel 7.2, tweede lid, onder a Wet op de Inkomstenbelasting 2001.
Anderzijds gaat het om de niet-ingezetene die in Nederland werkt als zelfstandige. Deze persoon is verzekerd als hij winst (daaronder mede begrepen negatieve winst) uit Nederlandse onderneming geniet als bedoeld in artikel 7.2, lid 2, sub a Wet op de Inkomstenbelasting 2001.
Binnen de groep van personen die verzekerd is op basis van werken zijn er personen die in Nederland verblijven, maar van wie (nog) niet gezegd kan worden dat zij naar de omstandigheden beoordeeld in Nederland wonen en dus (nog) niet verzekerd zijn op basis van ingezetenschap. In een dergelijke situatie kan de verzekeringsgrond na verloop van tijd wijzigen. Indien bepaalde signalen wijzen op verzekering op grond van ingezetenschap stelt de SVB hiernaar een onderzoek in en wordt zo nodig de verzekeringsgrond aangepast. Na een periode van drie jaar onderzoekt de SVB welke verzekeringsgrond de meest aangewezen is, waarbij ten aanzien van onvoorwaardelijk tot Nederland toegelaten vreemdelingen als uitgangspunt geldt dat na drie jaar veelal sprake zal zijn van verzekering op grond van ingezetenschap, tenzij er aanwijzingen zijn die op het tegendeel wijzen.
De houder vanHet kan voorkomen dat een voorwaardelijke vergunning tot verblijf mag zich vanafpersoon in het tweede jaar oriënteren op de arbeidsmarktverleden in Nederland arbeid heeft verricht maar daarvan geen bewijs meer voorhanden heeft. Wanneer hij inIn beginsel leidt dit ertoe dat jaar gaat werken, is hij verzekerdgeen verzekering op grond van werken kan worden aangenomen. De verzekering vangt aan opAls vaststaat dat de eerste werkdagbetrokken persoon in Nederland verbleef en eindigt als de werkzaamheden eindigen. Is het onzeker of de werkzaamheden eindigenhij geloofwaardig verklaart arbeid te hebben verricht, maar ter zake van deze arbeid geen bewijs meer kan worden verkregen, dan beschouwtneemt de SVB dewel aan dat er sprake is geweest van verzekering op grond van werken als beëindigd drie maanden na de laatste werkdagaannemelijk is dat hij met zijn verblijf tot doel had arbeid in dienstbetrekking te verrichten.
Grondslag
Deze Beleidsregels zijn gebaseerdDe tekst van de beleidsregels AOW, Anw, AKW, OBR, Remigratiewet, MKOB, Regeling niet-KOB-gerechtigden, TOG, TAS en TNS en de beleidsregels Internationaal is afgesloten naar de stand van de wetgeving op 31 december 2013 en de volgende wetsartikelen, zoals die luiddenstand van de jurisprudentie op 4 april 200721 februari 2014. De tekst van de overige delen van de beleidsregels (de delen Awb en Overige onderwerpen) is niet aangepast.
artikel 6, lid 1eerste lid, onder b AOW en AKW, artikel 13, lid 1eerste lid, onder b Anw en
artikel 9 KB
746
Besluit beleidsregels SVB 20072013
Wet- en regelgevingJurisprudentie
- HvJ EG 3 mei 1990, nr. C-2/89 (Kits van Heijningen), Jur. 1990, I-1755, RSV 1990/309
- HR 12 juni 1991, RSV 1992/74
- HvJ EG 12 mei 1998, nr. C-85/96 (Martinez Sala), Jur. 1998, I-2691, RSV 1998/273, «USZ» 1998/185