Onderwerp: Bezoek-historie

Onweerlegbaar rechtsvermoeden (SB1006)
Geldigheid:03-06-2007 t/m 14-06-2008Versie:vergelijk Status: Was geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Beleidsregel

De AOW en de Anw geven een limitatieve opsomming van situaties waarin in ieder geval een gezamenlijke huishouding aanwezig geacht wordt. Dit is het geval indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

  • zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van de betreffende wet daarmee gelijk zijn gesteld, of
  • uit hun relatie een kind is geboren of de man een kind van de vrouw heeft erkend, of
  • zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of
  • zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding als bedoeld in de AOW of de Anw (bijvoorbeeld de Ziekenfondswet, de belastingwetgeving, de Wet werk en bijstand). Met betrekking tot dit laatste criterium zijn nadere regels gesteld in het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding 1998.

Indien zich een van deze situaties voordoet, is sprake van een onweerlegbaar rechtsvermoeden van het bestaan van een gezamenlijke huishouding. Degene die voldoet aan het huisvestingscriterium én aan een van de overige genoemde criteria wordt geacht een gezamenlijke huishouding te voeren zonder dat nader onderzocht behoeft te worden of wordt voldaan aan het zorgcriterium. Tegenbewijs is niet mogelijk. Betrokkene heeft wel de gelegenheid aan te tonen dat een registratie op een administratieve vergissing berust.

In de rechtspraak is bepaald dat de in de wet genoemde criteria restrictief moeten worden uitgelegd, omdat de daarin genoemde situaties als onweerlegbaar rechtsvermoeden gelden (Pres. Rb. ’s-Hertogenbosch 19 december 1996 en Pres. Rb. Amsterdam 13 juni 1997).

Met betrekking tot de vraag of zich een van de in de wet genoemde situaties voordoet en met betrekking tot de reikwijdte van het onweerlegbaar rechtsvermoeden geldt het volgende.

Een persoon wordt op grond van de tekst van de AOW dan wel de Anw geacht eerder gehuwd te zijn geweest of daarmee te zijn gelijkgesteld indien hij met dezelfde persoon gehuwd of als partner geregistreerd is geweest of indien door de SVB eerder voor de toepassing van de AOW dan wel de Anw is vastgesteld dat sprake was van een gezamenlijke huishouding met dezelfde persoon.

Op grond van jurisprudentie van de CRvB slaat de SVB slechts acht op een eerder huwelijk of een eerdere registratie in het kader van de AOW dan wel Anw als de echtscheiding respectievelijk de registratie heeft plaatsgevonden binnen twee jaar voorafgaande aan het moment waarop wordt besloten over het recht op AOW of Anw (CRvB 29 november 2005 respectievelijk CRvB 2 mei 2000). Indien evenwel uit het ontbonden huwelijk of de verbroken gezamenlijke huishouding een kind is geboren of een kind van de vrouw door de man is erkend, is er alsnog sprake van een situatie waarin een gezamenlijke huishouding aanwezig wordt geacht (CRvB 21 maart 2006).

Als samenlevingscontract beschouwt de SVB een notarieel samenlevingscontract, waarin de verplichting is opgenomen financieel of anderszins bij te dragen in de gezamenlijke huishouding.

Als registratie geldt een registratie in de zin van het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding 1998. De SVB houdt voor de toepassing van deze bepaling geen rekening met registraties die door betrokkene betwist worden. Dit is het geval, indien betrokkene bezwaar heeft aangetekend tegen een beschikking waarin is bepaald dat hij een gezamenlijke huishouding voert en deze beschikking nog niet rechtens onaantastbaar is geworden en indien betrokkene een verzoek tot verbetering of wijziging van een registratie heeft gedaan bij de registratiehouder of een verzoek heeft ingediend bij de rechtbank tot aanpassing van de registratie.

Het onweerlegbaar rechtsvermoeden houdt in dat de betrokkene wél het bestaan van de situaties waarin uitgegaan moet worden van een gezamenlijke huishouding kan weerleggen. Als echter is vastgesteld dat zich een van deze situaties voordoet kan hij niet tegenwerpen dat er desondanks geen sprake is van wederzijdse verzorging.

De Remigratiewet noemt geen situaties die een onweerlegbaar rechtsvermoeden van een gezamenlijke huishouding opleveren. Indien echter sprake is van een situatie die in het kader van de AOW en Anw een onweerlegbaar rechtsvermoeden oplevert, dan gaat de SVB er voor de toepassing van de Remigratiewet van uit dat een gezamenlijke huishouding bestaat.

Het bestaan van een onweerlegbaar rechtsvermoeden kan er niet toe leiden dat twee personen als gehuwd worden aangemerkt indien zij deel uitmaken van een meerpersoonshuishouding.

Naar boven