nummer: 11/625/GV
betreft: [klager] datum: 23 maart 2011
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 18 februari 2011 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. De Staatssecretaris stelt weliswaar dat sinds de laatste aanvraag voor algemeen verlof de omstandigheden en adviezen niet veranderd zijn. Klager heeft echter binnen de inrichting een gesprek gehad met de
BSD
en de TR-begeleider. Het niet afronden van het TR-traject is niet de schuld van klager. Klager heeft zich aangemeld voor een agressiecursus, maar er hebben zich onvoldoende cursisten aangemeld om deze door te laten gaan. Het kan nog maanden duren
voordat de training start. Een eventuele confrontatie met slachtoffers kan worden voorkomen door het stellen van voorwaarden.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De directeur van de p.i. Grave adviseert negatief, omdat klager zijn TR-traject niet heeft afgerond waardoor er een hoog recidiverisico blijft bestaan. Tijdens een eerder
verleend verlof van 20 tot 21 september 2009 heeft klager een nieuw delict gepleegd op grond waarvan hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. Het niet afronden van een TR-traject is op zich geen reden voor afwijzing van een
verlofaanvraag. Maar gelet op het hoge recidiverisico in combinatie met het feit dat klager tijdens de huidige detentie heeft gerecidiveerd, heeft de Staatssecretaris dit wel mee laten wegen. Klager wordt zwaar aangerekend, dat hij tijdens verlof een
nieuw delict heeft gepleegd. Het in hem gestelde vertrouwen heeft hij ernstig beschaamd. Het is te vroeg klager nu al met verlof te laten gaan.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Grave heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
Het Openbaar Ministerie heeft negatief geadviseerd op grond van gevaar voor confrontatie met slachtoffers van de overval, de ernst van het gepleegde delict en de lengte van zijn straf. De politie Midden en West Brabant heeft geen bezwaren tegen
verlofverlening.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek, wegens gekwalificeerde diefstal. De einddatum van zijn detentie is op of omstreeks 10 december 2011. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van vier dagen hechtenis op
grond van de Wet Terwee en zeven dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.
Klager heeft in september 2009 tijdens verlof een nieuw strafbaar feit gepleegd, waarvoor hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid nog steeds een forse contra-indicatie
vormt voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in
artikel 4 onder b en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 23 maart 2011
secretaris voorzitter