Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/3860/GB, 7 maart 2011, beroep
Uitspraakdatum:07-03-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 10/3860/GB

Betreft: [klager] datum: 7 maart 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T. den Haan, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een op 21 december 2010 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klaagsters verzoek tot overplaatsing naar de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) van de locatie Amerswiel te Heerhugowaard afgewezen.

2. De feiten
Klaagster is sedert 13 januari 2009 gedetineerd. Zij verblijft in de gevangenis van de locatie Amerswiel te Heerhugowaard.

3. De standpunten
3.1. Namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht.
Gezien klaagsters strafrestant komt zij sedert 20 november 2010 in aanmerking voor plaatsing in een b.b.i. In het selectieadvies staat vermeld dat klaagster heeft laten zien dat ze in staat is om positief met haar detentie en toekomst om te gaan. Ze
kan
zich goed houden aan gemaakte afspraken. Hieruit moet worden geconcludeerd dat er wel degelijk sprake is van het vertrouwen dat nodig is om tot plaatsing in een b.b.i. over te gaan. Tevens beschikt klaagster over een geschikt verlofadres.
De argumenten die hebben geleid tot de negatieve selectiebeslissing zijn niet valide. In de regel zal het hebben van justitiële documentatie niet aan plaatsing in een b.b.i. in de weg staan. Met verwijzing naar de correctieve en recidivebestrijdende
werking van de reeds door klaagster ondergane hechtenis alsmede de bedoeling van de wetgever om zorg te dragen voor een gelijkmatige rëintegratie, houdt het argument van vrees voor herhaling onvoldoende stand. Het vluchtgevaar lijkt niet reëel nu
klaagster een verlofadres heeft opgegeven dat geschikt is bevonden.

Klaagster heeft daaraan het volgende toegevoegd. Reden voor afwijzing van het verzoek zou zijn dat klaagster niet de Nederlandse nationaliteit heeft. Klaagster heeft echter in 2008 een verblijfsdocument gekregen dat geldig is tot 15 juni 2013. In 2006
is zij met justitie in aanraking gekomen. De bewering dat zij lange tijd onvindbaar was, is niet juist. Zij woont al tien jaar op hetzelfde adres en heeft zelfs een kapsalon op haar naam staan. Ook heeft zij nog steeds dezelfde advocaat. Klaagster
heeft
aangegeven het beroep graag mondeling toe te willen lichten. Verder geeft zij uitgebreid aan hoe haar leven tot aan detentie is verlopen, dat zij onschuldig is en dat zij haar kinderen al zeer lange tijd niet heeft gezien. Klaagster is van oordeel dat
zij met deze afwijzing dubbel wordt gestraft. Klaagster zal wanneer zij verlof krijgt, zich niet onttrekken aan detentie en uit de problemen blijven.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Zowel de inrichting als het Openbaar Ministerie geeft een negatief advies. Het Openbaar Ministerie vindt het recidivegevaar en het gevaar dat klaagster zich aan detentie zal onttrekken te hoog. Er loopt op dit moment nog een onderzoek in verband met
een
ongewenstverklaring. Klaagster heeft het voornemen zich na detentie in Londen te vestigen. Met deze wetenschap is er onvoldoende vertrouwen om tot plaatsing in een b.b.i. over te gaan.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling), komen naast zelfmelders voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een beperkt vlucht-
en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.

4.2. Op grond van artikel 3 van de Regeling komen voor plaatsing in een b.b.i. niet in aanmerking (onder meer) gedetineerden van wie vaststaat dat zij na hun detentie zullen worden uitgezet of uitgeleverd. In de toelichting bij artikel 3 van de
Regeling (Stcrt. 1998, 247) heeft de Minister (onder meer) aangegeven:
“Indien de gedetineerde nog in een procedure is verwikkeld en derhalve nog niet vaststaat of betrokkene zal worden uitgezet of uitgeleverd, dient aan de hand van de subjectieve criteria een individuele afweging gemaakt te worden of betrokkene geschikt
is om in een zeer beperkt beveiligde inrichting of beperkt beveiligde inrichting met een regime van algehele gemeenschap te verblijven. Het verwikkeld zijn in een zodanige procedure zal in het algemeen wel aanleiding zijn betrokkene niet in een (zeer)
beperkt beveiligde inrichting te plaatsen.”

4.3. Blijkens de stukken zal er een onderzoek in verband met ongewenstverklaring van klaagster worden ingesteld zodra er sprake is van een onherroepelijke veroordeling van klaagster. Nu klaagster graag haar kinderen wil zien die in Londen wonen, zij
eerder in het bezit is geweest van een vals reisdocument en zij eerder lange tijd onvindbaar is geweest voor politie en justitie, kan de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris bij afweging van alle in aanmerking
komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema,
voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Kersten, secretaris, op 7 maart 2011

secretaris voorzitter

Naar boven