nummer: 10/2998/GA
betreft: [klager] datum: 4 februari 2011
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de locatie Roermond,
gericht tegen een uitspraak van 5 oktober 2010 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Roermond, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede gericht tegen de bij die uitspraak vastgestelde tegemoetkoming,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Klager en de directeur hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 14 januari 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het schenden van het recht op lichamelijke oefening en het beoefenen van sport gedurende tenminste tweemaal drie kwartier per week, door het sportmoment op 9 juli 2010 te laten vervallen.
De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. Ter zake van de gegrondverklaring heeft de beklagrechter een tegemoetkoming toegekend en de hoogte daarvan vastgesteld op € 7,50.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt
– schriftelijk – als volgt toegelicht.
De beklagrechter heeft overwogen dat het intrekken van het sportmoment gerechtvaardigd was, maar dat hiervoor enige vorm van compensatie had moeten worden aangeboden aan klager. Redenen voor het intrekken waren de toen extreem hoge temperatuur, de
aanbevelingen van het RIVM en van de inrichtingsarts. De gedetineerden zijn overigens niet ingesloten maar mochten zich vrij over de afdeling bewegen. Onlangs is besloten om gedetineerden in dit soort gevallen in te laten stromen bij sportactiviteiten
van een andere afdeling. De directeur is van mening dat het beklag ongegrond had moeten worden verklaard.
Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 48, tweede lid, van de Pbw, heeft de gedetineerde recht op lichamelijke oefening en het beoefenen van sport gedurende tenminste tweemaal drie kwartier per week, voor zover zijn gezondheid zich daar niet tegen verzet. Onweersproken
is dat zowel de inrichtingsarts als de sportinstructeur negatief hebben geadviseerd ten aanzien van het al dan niet doorgaan van het sportmoment van (onder andere) klager op 9 juli 2010 in verband met de hoge temperatuur. Gelet daarop moet worden
geoordeeld dat de beslissing van de directeur om het sportmoment van 9 juli 2010 niet door te laten gaan niet is genomen in strijd met een in de inrichting geldend wettelijk voorschrift en dat die beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende
belangen, niet onredelijk of onbillijk was. De uitspraak van de beklagrechter kan daarom niet in stand blijven en het beklag dient alsnog ongegrond te worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 4 februari 2011
secretaris voorzitter