Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2702/GA, 25 januari 2011, beroep
Uitspraakdatum:25-01-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/2702/GA

betreft: [klager] datum: 25 januari 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 7 september 2010 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 december 2010, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.J. Baumgardt, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij voormelde p.i.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de verplichting om mee te werken aan een onderzoek aan het lichaam naar het voorkomen van bepaalde tatoeages op de rug en onderbenen.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft op principiële redenen geweigerd mee te werken aan de opdracht van de directeur om zijn rug en kuiten te laten schouwen. De reden daarvoor is dat klager van mening is dat, als hij daarin zou toestemmen, eigenlijk het hek van de dam zou
zijn. Dan zou het de directeur vrijstaan om willekeurige controles te laten houden. Hoewel de directeur heeft aangevoerd dat het gebeurde op verzoek van het Gedetineerden recherche-informatiepunt (Grip), is er kennelijk bij andere inrichtingen anders
mee omgegaan. In andere inrichtingen heeft volgens klager alleen dossiercontrole plaatsgevonden. Ook is door de directeur niet aangegeven waarom die controle plaats moest vinden. Op zich was voor klager wel duidelijk wat de aanleiding was. Er is
voldoende bekendheid in het landelijke nieuws gegeven aan het feit dat er personen werden gezocht die bij een bepaalde strafzaak betrokken konden zijn. Klager is van mening dat de inrichting had moeten weten welke gedetineerden voldeden aan het door
het
Grip opgegeven signalement. Dat de inrichting dit niet wist, is een fout in de organisatie. Kennelijk is de registratie bij binnenkomst onvoldoende zorgvuldig. Overigens maakt klager ook bezwaar tegen de omstandigheid dat de medewerking verplicht was,
volgens het betreffende memo van de directeur werd immers alleen om de medewerking verzocht.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het Grip heeft bij alle inrichtingen verzocht om na te gaan of er zich bij hen gedetineerden bevonden die voldeden aan een door hen opgegeven signalement. Dat verzoek van het Grip liet ruimte voor de wijze waarop tegemoet werd gekomen aan dat verzoek.
In andere inrichtingen is gebruikgemaakt van een andere wijze van controleren. De directeur heeft, ook omdat er sprake was van problemen met het functioneren van de Badafdeling, gekozen voor de onderhavige manier. De directeur wilde, gelet op het door
het Grip aangegeven verhoogde risico, nagaan of een of meer door het Grip gezochte personen zich in de inrichting bevonden. Er is geen verplichting opgelegd om mee te werken. Bij het verzoek om medewerking is wel gemeld dat, indien die medewerking niet
zou worden gegeven, van die weigering verslag zou worden opgemaakt. Reden daarvoor was dat de directeur graag inzichtelijk wilde krijgen welke gedetineerden weigerden om mee te werken. Omdat dit verzoek om medewerking, en de bepaling dat bij weigering
verslag zou worden opgemaakt, voor alle gedetineerden gold, is de directeur van mening dat hier sprake is van een voor alle gedetineerden geldende algemene regel waartegen geen beklag of beroep openstaat. Het Gripbericht was aanleiding voor de vrees
voor verstoring van orde en veiligheid in de inrichting, op grond waarvan is besloten tot die controlemaatregel.

3. De beoordeling
Anders dan de beklagcommissie heeft overwogen, is hier geen sprake van een regeling die voor alle gedetineerden geldt, maar wel van een jegens de zich in de inrichting bevindende individuele gedetineerden (telkenmale genomen) beslissing van de
directeur. Gelet daarop is er sprake van een beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom niet in stand blijven en klager dient alsnog ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag.

Op grond van het bepaalde in artikel 29, eerste lid, van de Pbw, is de directeur bevoegd om een gedetineerde bij binnenkomst of het verlaten van de inrichting, voorafgaand of na afloop van het bezoek, dan wel indien dit anderszins noodzakelijk is in
het
belang van de handhaving van orde of veiligheid in de inrichting, aan zijn lichaam of kleding te onderzoeken.

In dit geval is aan de orde of er ten tijde van de bestreden beslissing sprake was van noodzaak om over te gaan tot dat onderzoek aan het lichaam. Naar het oordeel van de beroepscommissie is die noodzaak onvoldoende aannemelijk geworden. De enkele
verwijzing naar een verzoek van het Grip is, mede gelet op de omstandigheid dat de gewenste controle in andere inrichtingen kennelijk op andere wijze, door middel van deugdelijke registratie en vastlegging bij binnenkomst in de inrichting, heeft plaats
kunnen vinden, onvoldoende om een dergelijke ingrijpende controlemaatregel te rechtvaardigen. Het beklag dient daarom alsnog gegrond te worden verklaard.

De beroepscommissie acht de enkele gegrondverklaring voldoende tegemoetkoming en acht daarom geen termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.H. de Wild, voorzitter, mr. dr. H.K. Fernandes Mendes en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 25 januari 2011

secretaris voorzitter

Naar boven