Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/3724/GV, 24 januari 2011, beroep
Uitspraakdatum:24-01-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/3724/GV

betreft: [klager] datum: 24 januari 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 3 december 2010 genomen beslissing van de Minister van Veiligheid en Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. B.H.M. Nijsten, advocaat te Maastricht, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft strafonderbreking nodig om te voorkomen dat hij en zijn partner na zijn detentie geen huisvesting meer zullen hebben. Klager zou eventueel ook willen volstaan met twee te verlenen incidentele
verloven. Indien klager niets kan doen, zou het huis van zijn partner middels executieverkoop verkocht moeten worden. Dat zou tot gevolg hebben dat zij een grote schuld hebben en op straat komen te staan. Over acht maanden komt klager in aanmerking
voor
detentiefasering. De over klager opgemaakte risicoanalyse (Risc) toont aan dat klager geen gevaar vormt voor de samenleving. Hij ondergaat een in Duitsland opgelegde gevangenisstraf. Indien hij voor dat feit in Nederland zou zijn veroordeeld, was die
straf veel lager geweest. Klager wil zich graag laten bijstaan door zijn advocaat.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verzoek om strafonderbreking is ingediend teneinde klager in de gelegenheid te stellen om in zijn woning een appartement gereed te maken voor de verhuur. Uit de door die verhuur gegenereerde inkomsten kan klager dan de hypotheek voldoen. Het
Openbaar Ministerie heeft desgevraagd negatief geadviseerd. Ook de directeur van de inrichting waar klager verblijft heeft negatief geadviseerd. Het verlenen van strafonderbreking wordt slechts in zeer bijzondere gevallen toegestaan. Het verbouwen van
(een deel van) de woning wordt niet als zwaarwegend en noodzakelijk gezien. Klager beschikt over een netwerk dat hem behulpzaam kan zijn zonder dat klager daarvoor de inrichting moet verlaten.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Roermond heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag in verband met het strafrestant van klager en in verband met de voor de strafonderbreking opgegeven reden.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Maastricht heeft, zoals is weergegeven in het selectieadvies, negatief geadviseerd ten aanzien van het verlenen van een strafonderbreking en heeft daarbij verwezen naar de executie-indicator.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van zeven jaar en drie maanden met aftrek, wegens – kortweg – een veroordeling inzake een Opiumwetdelict. De vermoedelijke datum van invrijheidstelling valt op of omstreeks 16 januari 2013.

Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van
verlof.
Op zich is aannemelijk dat werkzaamheden met het doel de huisvesting voor klagers partner en klager – na zijn detentie – te waarborgen, als zodanig kunnen worden aangemerkt. Daarbij is wel vereist dat klagers persoonlijke aanwezigheid hierbij
noodzakelijk is. De beroepscommissie acht onvoldoende aannemelijk geworden dat klagers persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is. Enerzijds ontbreekt daarvoor een voldoende feitelijke onderbouwing van die noodzaak en anderzijds is niet aannemelijk
gemaakt dat die werkzaamheden niet door anderen in klagers familie- of kennissenkring zouden kunnen worden verricht.
Gelet op het vorenstaande moet worden geoordeeld dat de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 24 januari 2011

secretaris voorzitter

Naar boven