Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/3085/GB, 11 januari 2011, beroep
Uitspraakdatum:11-01-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 10/3085/GB

Betreft: [klager] datum: 11 januari 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W. Hendrickx, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 15 oktober 2010 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 14 mei 2004 gedetineerd. Hij verblijft in de locatie Norgerhaven te Veenhuizen.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft stukken omtrent zijn ongewenstverklaring overgelegd. Klagers ongewenstverklaring is nog niet onherroepelijk en zal gezien de Europese jurisprudentie ook niet definitief worden. De zitting in zijn beroepszaak vindt plaats op 21 december
2010. De vraag is dan ook hoe de selectiefunctionaris moet handelen in dezen. Moet men bij de afweging over het verzoek tot plaatsing in een z.b.b.i. afgaan op een toekomstige onzekere situatie, waarbij in het meest negatieve geval wordt beslist dat
klager ongewenst wordt verklaard, of moet men hangende die procedure uitgaan van de situatie zoals die is, namelijk dat niet vast staat of hij ongewenst verklaard is. Wanneer men kiest voor de tweede optie geeft men klager de rechten die anderen ook
kunnen toekomen. Gezien klagers onbesproken gedrag tijdens detentie en zijn familieomstandigheden zijn er geen bezwaren om hem te laten doorstromen naar een z.b.b.i.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager is op 11 december 2008 tot ongewenst vreemdeling verklaard en derhalve op 11 december 2009 als strafrechtelijke vreemdeling in de locatie Norgerhaven geplaatst. In artikel 20 b, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van
gedetineerden is bepaald dat gedetineerden die na de executie van hun vrijheidsstraf geen rechtmatig verblijf in Nederland meer hebben, worden geplaatst in speciaal daarvoor aangewezen inrichtingen. Voor strafrechtelijke vreemdelingen met een reststraf
van meer dan vier maanden is dit de penitentiaire inrichting Veenhuizen en voor strafrechtelijke vreemdelingen met een reststraf van minder dan vier maanden is dit Detentiecentrum Zeist. Uit de stukken blijkt dat klager op 15 december 2008 een
beschikking heeft ontvangen waarin hij ongewenst is verklaard. Tevens staat er in deze beschikking dat een bezwaar tegen die beschikking de rechtsgevolgen niet opschort en de ongewenstverklaring van kracht blijft tot het moment dat deze wordt
opgeheven.
Klager heeft tegen die ongewenstverklaring bezwaar ingediend. Dat bezwaar is op 30 oktober 2009 ongegrond verklaard. De ongegrondverklaring houdt tevens in dat de ongewenstverklaring gehandhaafd blijft en het de rechtsgevolgen niet opschort. Tegen deze
beslissing is klager in beroep gegaan. Ook de beroepsprocedure heeft geen schorsende werking ten aanzien van de ongewenstverklaring. In artikel 4 onder l van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting is opgenomen dat een gedetineerde die
ongewenst is verklaard, ten aanzien van wie een procedure tot ongewenstverklaring loopt, tenzij hieraan een schorsende werking is verleend, of van wie vaststaat dat hij na detentie zal worden uitgezet, geen vrijheden zal worden verleend.

4. De beoordeling
4.1. De beroepscommissie stelt voorop dat het beroep zich enkel richt tegen de beslissing tot afwijzing van klagers verzoek te worden geplaatst in een inrichting met de mogelijkheid tot regimair verlof.

4.2. Op grond van artikel 2 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling), komen voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een te verwaarlozen vlucht- of
maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan, geen veroordelingen tot betaling van een geldboete of geldbedrag van meer dan € 226,=
hebben openstaan, een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres. In het tweede lid van artikel 2 wordt bepaald dat voor plaatsing in een z.b.b.i. niet in aanmerking komen
gedetineerden van wie vaststaat dat zij na de detentie zullen worden uitgezet.

4.3. Bij beschikking van 15 december 2008 heeft de Staatssecretaris van Justitie klager ongewenst verklaard op grond van artikel 67, eerste lid aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000. Uit de stukken komt naar voren dat het door klager
hiertegen ingediende beroep nog loopt bij de rechtbank. Klagers status blijft hierdoor ongewijzigd. Gelet hierop kan de beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk
worden
aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema,
voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. van Alff, secretaris, op 11 januari 2011

secretaris voorzitter

Naar boven