Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/1684/GB, 10 januari 2011, beroep
Uitspraakdatum:10-01-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 10/1684/GB

Betreft: [klager] datum: 10 januari 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.T. van Berge Henegouwen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 27 mei 2010 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar de gevangenis van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught ongegrond verklaard.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 20 mei 2008 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring te Vught. Op 25 februari 2009 is hij geplaatst in de locatie Sittard, van waaruit hij op 8 oktober 2009 is overgeplaatst naar de p.i. Alphen aan den Rijn. Op 29
april 2010 is hij overgeplaatst naar de gevangenis van de p.i. Vught, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.

2.2. Bij uitspraak van 11 oktober 2010, [...], van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, is klagers beklag betreffende de oplegging van een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel wegens –
kortweg – het bedreigen van twee inrichtingsmedewerkers ongegrond verklaard. Klager is niet in beroep gekomen waardoor deze uitspraak onherroepelijk is geworden.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager stelt voorop dat het beroepschrift tijdig is ingediend en dat hij daarom ontvankelijk is in zijn beroep. Het bezwaarschrift tegen de selectiebeslissing om klager over te plaatsen naar Vught is ongegrond verklaard omdat er bij klager sprake zou
zijn geweest van bedreigingen van klager richting personeel. Klager ontkent dat er sprake is geweest van dergelijke bedreigingen. Hij wordt daarin ondersteund door twee medewerkers van de inrichting, die klager meermalen te kennen hebben gegeven zich
niet te kunnen vinden in de inhoud van de rapportage. Klager heeft in het bezwaarschrift verzocht deze personeelsleden te horen. Dat heeft de selectiefunctionaris niet gedaan. Om die reden moet worden geoordeeld dat de bestreden beslissing onvoldoende
is voorbereid. Indien de selectiefunctionaris die genoemde personen zou hebben gehoord, zou hij tot een andere beslissing zijn gekomen. Klager is voorts van mening dat de selectiefunctionaris heeft gehandeld in strijd met artikel 6 van het EVRM. Klager
is immers niet in de gelegenheid gesteld om de beschuldiging te weerleggen. Er is daarom geen sprake van “equality of arms”. Voorts is de bestreden beslissing ondeugdelijk gemotiveerd. Klager heeft in het bezwaarschrift gesteld dat er sprake is van
“détournement de pouvoir”. De aan klager opgelegde disciplinaire straf en de aansluitende overplaatsing vloeien enkel voort uit het verzet van de inrichting om vader en zoon in dezelfde inrichting te hebben. Het is immers wat al te toevallig als vier
dagen na een incident alsnog een verslag wordt opgemaakt, toevallig op de dag dat klagers vader in de inrichting binnenkomt. Klager heeft een klacht over die rapportage ingediend. De selectiefunctionaris heeft op dit punt uit het bezwaarschrift in het
geheel niet gereageerd. Het is voor klager onbegrijpelijk dat op dit uitdrukkelijk door klager aangevoerde punt in het geheel niet wordt gereageerd. De bestreden beslissing voldoet daarom niet aan de eisen van artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet
bestuursrecht (hierna Awb). Klager is van mening dat het beroep daarom gegrond moet worden verklaard en dat klagers terugplaatsing naar de p.i. Alphen aan den Rijn moet worden gelast.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Op 21 april 2010 heeft de directeur van de p.i. Alphen aan den Rijn een voorstel strekkende tot overplaatsing van klager naar een andere inrichting ingediend. Verzocht werd klager horizontaal over te plaatsen naar een andere inrichting, dit in verband
met bedreigingen die door klager waren geuit in de richting van meerdere personeelsleden en wegens het verstoren van de orde en rust binnen de inrichting door deze opstelling. Klager was het niet eens met dit selectievoorstel en met de
selectiebeslissing van 22 april 2010. Hij heeft tegen die beslissing een bezwaarschrift ingediend. Onder verwijzing naar de terzake opgemaakte rapportage en naar de eerdergenoemde punten, is dat bezwaarschrift ongegrond verklaard. Klager is daartegen
in
beroep gegaan. De selectiefunctionaris is van mening dat hij op goede gronden tot de overplaatsing van klager naar de p.i. Vught heeft kunnen besluiten. Uit de rapportage van de inrichting komt duidelijk naar voren dat klager inderdaad bedreigingen
heeft geuit naar een bezoekster en personeelsleden. Een dergelijke opstelling is volgens de selectiefunctionaris ontoelaatbaar en daarmee zijn grenzen overschreden. De selectiefunctionaris kan zich niet vinden in de argumenten van de advocaat. Voor
plaatsing in de p.i. Vught is gekozen omdat daar plaatsingsmogelijkheden waren. Elders zou een snelle plaatsing niet tot de mogelijkheden behoren. Omdat de selectiefunctionaris verantwoordelijk is voor een goede benutting van de beschikbare
celcapaciteit, heeft hij voor deze beslissing gekozen.

4. De beoordeling
4.1. De gevangenis van de p.i. Vught is een gevangenis voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. Klager, die onherroepelijk is veroordeeld, kan in een gevangenis met een regime van algehele gemeenschap worden geplaatst.

4.3. Voorop moet worden gesteld dat de bepalingen van de Awb uitdrukkelijk niet van toepassing zijn verklaard ten aanzien van beslissingen betreffende (onder meer) de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Waar de raadsman een beroep
doet op schending van de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb, kan dat beroep om die reden niet slagen. Waar is aangevoerd dat er bij de selectieprocedure sprake zou zijn van schending van artikel 6 van het EVRM, geldt dat deze bepaling niet van toepassing
is op de selectieprocedure, terwijl overigens niet kan worden aangenomen dat klager niet in de gelegenheid is geweest de beschuldigingen te weerleggen.
Van de juistheid van het feit dat tot klagers overplaatsing heeft geleid, moet gelet op de onherroepelijke uitspraak van de beklagcommissie, worden uitgegaan, terwijl dat feit voldoende aanleiding kan vormen voor een dergelijke overplaatsing. Waar is
aangevoerd dat getuigen hadden moeten worden gehoord met betrekking tot dat feit, wordt voorbijgegaan aan de omstandigheid dat waar omtrent dit feit beklag is gedaan, door de beklagcommissie, en in beroep tegen de beslissing van de beklagcommissie door
de beroepscommissie, over de noodzaak daartoe wordt beslist. Het niet horen van deze getuigen door de selectiefunctionaris is geen reden om de voorbereiding van de beslissing onzorgvuldig te achten. De beklagcommissie heeft overigens gemotiveerd
beslist
omtrent het verzoek van klager getuigen te horen. Klager had overigens aan die getuigen kunnen verzoeken hun standpunt op schrift te stellen en deze verklaringen bij het bezwaarschrift tegen de selectiebeslissing kunnen voegen. Waar klager heeft
aangevoerd dat er feitelijk een andere reden ten grondslag heeft gelegen aan het advies voor een (horizontale) overplaatsing, geldt dat dit niet feitelijk nader is onderbouwd. De enkele omstandigheid dat het langere tijd heeft geduurd voordat een
verslag is opgemaakt met betrekking tot de eerdergenoemde bedreiging van inrichtingsmedewerkers, is daarvoor onvoldoende. De beslissing om klager over te plaatsen naar de p.i. Vught is, gelet op de reden voor de overplaatsing en de omstandigheid dat in
die inrichting kennelijk op zeer korte termijn plaats was, begrijpelijk. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende
belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 10 januari 2011

secretaris voorzitter

Naar boven