nummer: 10/3506/GV
betreft: [klager] datum: 7 januari 2011
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.M. den Hollander, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 19 november 2010 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager was sedert 24 november 2005 gedetineerd in Italië en hij verblijft sedert 23 december 2006 terzake van die detentie in Nederland. Klagers v.i.-datum is inmiddels in zicht. Hij heeft
geruime tijd geleden, te weten medio juli 2010, een verzoek ingediend om in aanmerking te komen voor deelname aan een penitentiair programma c.q. een verzoek tot algemeen verlof. Tot heden is daarop niet positief beslist. Klager is daarom van mening
dat
de redelijke termijn voor behandeling van dat verzoek is overschreden. Klagers raadsvrouw werd op 19 november 2010 op de hoogte gesteld van de afwijzing van klagers verzoek om algemeen verlof. Klager kan zich daarmee niet verenigen. Hij is van mening
dat het negatieve advies van de Advocaat-Generaal (AG) onjuist is. De door de AG daarbij gebruikte termen zijn niet onderbouwd. Om redenen die klager onbekend zijn is tot tweemaal toe een door klager opgegeven verlofadres door de politie afgekeurd.
Binnen de inrichting, zo heeft klager begrepen, adviseren de meeste instanties positief. De afwijzing van het verzoek om algemeen verlof is (onder meer) gegrond op het feit dat klager is veroordeeld tot ontneming van een aanzienlijk bedrag aan
wederrechtelijk verkregen voordeel, waardoor de veronderstelling dat klager zich aan detentie zal onttrekken, niet ondenkbaar is. Klager acht die redenering van de Staatssecretaris niet houdbaar. Dat zou immers betekenen dat geen enkele gedetineerde
met
een veroordeling tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in aanmerking zou kunnen komen voor verlof. Deze grond kan daarom geen reden voor afwijzing van klagers verzoek opleveren. Dat geldt temeer nu klager in een zeer slechte gezondheid
verkeert. Daarom zou hij zich niet aan detentie kunnen onttrekken. Klager wil zich kunnen voorbereiden op een terugkeer in de maatschappij. In dat kader dient hij in de gelegenheid te worden gesteld enkele keren de inrichting te kunnen verlaten.
Klagers raadsvrouw heeft – in aanvulling op het beroepschrift – schriftelijk nog het volgende naar voren gebracht.
Klager wordt ten onrechte aangemerkt als vluchtgevaarlijk en hij heeft ook geen valse identiteit aangenomen. Een en ander is overigens niet door de Staatssecretaris onderbouwd. Hij is aangehouden na een lange lijdensweg in verband met een
persoonsverwisseling. Klagers raadsvrouw heeft sinds 2002 meerdere malen aan het Openbaar Ministerie verzocht om klagers vervolging. Ook is verzocht aan de Staat om in de zaak van klager te bemiddelen. Een verzoek om overlevering uit Italië wilde
Nederland niet doen. Een en ander is bevestigd door de consul die klager in Italië heeft bezocht en door de behandelend officier van justitie. Pas nadat bleek dat klager in Italië vrijgelaten zou worden, is door Nederland om overlevering van klager
verzocht. Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en tegen de veroordeling in de ontnemingszaak loopt nog hoger beroep. Het is daarom voorbarig om nu al van een vordering van bijna 4 miljoen euro te spreken. Verzoeker is het voorts
niet eens met de negatieve adviezen van de politie Dordrecht met betrekking tot de door hem opgegeven verlofadressen. De verbalisanten oordelen hier te lichtvaardig.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verzoek om algemeen verlof is afgewezen omdat het ernstige vermoeden bestaat dat klager zich zal onttrekken aan zijn detentie. Klager is, toen medeverdachten werden aangehouden, gevlucht naar het buitenland. Daar heeft hij lange tijd onder een
valse
naam doorgebracht. Na in Italië in verband met zijn valse identiteit gedetineerd te zijn geweest, is hij uiteindelijk overgeleverd aan Nederland. Klager is door de AG aangemerkt als veelpleger. Hij zit momenteel een straf uit van acht jaar en zes
maanden, waartegen beroep in cassatie is ingesteld. Daarnaast is tegen klager een ontnemingsvordering toegewezen. Uit het uittreksel van het Centraal Justitieel Documentatieregister van klager blijkt dat het een vordering van € 4.000.000,= betreft.
Tegen deze veroordeling is eveneens een rechtsmiddel ingesteld. Gelet op de hoogte van die ontnemingsvordering is de vrees van de AG, dat klager zich aan verdere tenuitvoerlegging zal onttrekken, niet zo vreemd. Te meer nu hij zich eerder aan zijn
arrestatie heeft weten te onttrekken door naar het buitenland te vluchten en daar een valse identiteit aan te nemen. Dat wil overigens niet zeggen dat iedere vordering tot ontneming van onterecht verkregen voordeel zou moeten leiden tot afwijzing van
elke verlofaanvraag. Hetgeen omtrent klagers gezondheid naar voren is gebracht vormt voor de Staatssecretaris geen aanleiding om anders over het verlenen van verlof te oordelen.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis van de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te ‘s Gravenhage heeft aangegeven negatief te adviseren. Hij is tot die conclusie gekomen naar aanleiding van het grote vluchtgevaar, zulks in verband met de hoge opgelegde gevangenisstraf en de omstandigheid
dat klager in zijn optiek een notoire veelpleger is, zodat er gevaar voor herhaling bestaat.
De politie Dordrecht heeft negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verlofadres.
3. De beoordeling
Klager is voorlopig gehecht naar aanleiding van een veroordeling in hoger beroep tot een gevangenisstraf van zes jaar met aftrek, wegens handelen in strijd met een in artikel 2 van de Opiumwet gegeven verbod. Dit arrest is nog niet onherroepelijk.
Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van veertien dagen te ondergaan, wegens diefstal. De fictieve einddatum valt op of omstreeks 25 mei 2011.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal drie verlofaanvragen indienen.
Voor de beoordeling van belang is dat klager zich gedurende langere tijd aan strafrechtelijke vervolging heeft onttrokken door verblijf in het buitenland. Die omstandigheid, daarbij mede in aanmerking genomen dat klager in eerste aanleg is veroordeeld
tot een zeer fors geldbedrag in het kader van de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, maakt de vrees voor, bij het verlenen van vrijheden, onttrekking aan detentie reëel. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden
vooralsnog een contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de
weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 7 januari 2011
secretaris voorzitter