nummer: 10/1855/TA
betreft: [klager] datum: 14 december 2010
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 16 juni 2010 van de alleensprekende beklagrechter bij het FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman mr. R. Polderman, om het beroep schriftelijk toe te lichten.
De raadsman heeft bericht dat de Raad voor Rechtsbijstand geen toevoeging heeft verleend en dat hij klager niet zal bijstaan op een eventueel te plannen zitting.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het gedrag van een medewerker van de inrichting.
De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Klager heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De bejegening van medewerker C. is cruciaal voor de behandeling van een patiënt. In de laatste wettelijke aantekeningen laat de inrichting weten dat hij niet adequaat behandeld is, waardoor het delictrisico is verhoogd. Deze medewerker heeft daaraan
bijgedragen.
Het hoofd van de inrichting maakt misbruik van zijn macht. Klager zou te veel eten opscheppen, waardoor ander patiënten niet te eten hebben. Klager is op rantsoen gesteld. Medewerker C. biedt klager de maaltijd niet aan. Hij gooit klagers maaltijd weg.
Klager wordt geterroriseerd door medewerkers.
Patiënten deponeren hun post in een postvak op een centrale plaats. De patiënt heeft geen zicht op het verdere verloop van de afhandeling van de post.
Klager wil graag met zijn raadsman mr. R. Polderman gehoord worden op een zitting. Klager verzoekt om compensatie voor de a-sociale behandeling.
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De uitspraak van de beklagrechter is op 18 juni 2010 in de inrichting ontvangen en klagers beroep is op 5 juli 2010 op het secretariaat van de RSJ binnengekomen. Hiermee is de beroepstermijn van zeven dagen ruimschoots overschreden en klager dient
niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep.
De beklagrechter heeft het beklag opgevat als een klacht gericht tegen het gedrag van een medewerker. Bejegening is geen beslissing waartegen op grond van artikel 56 Bvt beklag open staat. De inrichting verzoekt om het beroep, ingeval van
ontvankelijkheid, alsnog ongegrond te verklaren.
3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich op grond van de stukken voldoende voorgelicht. Zij zal klagers verzoek om behandeling van zijn beroep ter zitting daarom afwijzen.
De inrichting heeft aangegeven de uitspraak op 18 juni 2010 te hebben ontvangen. Nu klager stelt dat de uitspraak op 23 juni 2010 bij hem is ingekomen en de inrichting geen datum heeft genoemd waarop klager de uitspraak heeft ontvangen, gaat de
beroepscommissie er van uit dat klager de uitspraak op 23 juni 2010 in bezit heeft gekregen. De ervaring leert dat het enkele dagen kan duren voordat de voor hem bestemde post de tbs-gestelde heeft bereikt.
Het beroepschrift dateert van 28 juni 2010 en ingevolge artikel 67, eerste en derde lid, Bvt jo artikel 58, vijfde lid, Bvt had het beroepschrift uiterlijk op 30 juni 2010 bij het secretariaat van de Raad moeten zijn binnengekomen. Het beroep is op 5
juli 2010 per post ontvangen.
Klager stelt dat de patiënten de post op een centrale plaats inleveren en dat de inrichting zorg draagt voor de verzending.
Gelet op het bovenstaande kan het namens de inrichting gestelde niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van klager in het beroep.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. De door klager genoemde bejegening kan niet worden aangemerkt als een beslissing waartegen op grond van
artikel 56 Bvt beklag kan worden ingediend.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 14 december 2010
secretaris voorzitter