Nummer: 10/3480/SGA
Betreft: [klager] datum: 26 november 2010
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. J.J. Sneller, namens
[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Tafelbergweg te Amsterdam.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 17 november 2010, inhoudende de verlenging van een eerder op 20 oktober 2010
opgelegde ordemaatregel van uitsluiting van deelname aan (alle) gemeenschappelijke activiteiten, zulks in verband met de waarborging van de veiligheid van een bepaalde medebewoner. De onderhavige verlenging is ingegaan op 17 november 2010 om 15.00 uur
en eindigt op 1 december 2010 om 15.00 uur.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het in kopie meegezonden klaagschrift van 22 november alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 24 november 2010.
1. De standpunten van verzoeker en van de directeur
Door en namens verzoeker is aangevoerd dat verzoeker de orde en rust in de inrichting op geen enkele wijze heeft verstoord. Hij begrijpt de ordemaatregel en dus ook de verlengingen niet. Verzoeker moet nu, zonder reden, recreëren met een andere groep
dan zijn eigen afdeling. Hij heeft geen bestek of kopjes meer in zijn verblijfsruimte, terwijl hem wel scheermesjes worden verstrekt. Hij moet separaat luchten terwijl de betreffende persoon, die door verzoeker zou zijn bedreigd, met een heel andere
groep gebruik maakt van het luchtmoment. Aan verzoeker is niet duidelijk gemaakt wat hij verkeerd zou hebben gedaan. Verzoeker heeft getracht zich te verdedigen door zijn argumenten toe te zenden aan de beklagcommissie en zijn advocaat. Die stukken
zijn
door de inrichting kennelijk verdonkermaand want ze zijn niet bij de beklagcommissie en de advocaat ontvangen. Verzoeker voelt zich door een en ander geprovoceerd. Hij wil graag dat de voorzitter een en ander schorst.
De directeur heeft onder meer het volgende naar voren gebracht. Verzoeker heeft al enige tijd een conflict met een medegedetineerde. Hiervoor is hij op 8 oktober 2010 disciplinair gestraft. Omdat bij verzoeker daarna, op 16 oktober 2010 tijdens het
luchten, een broodmes is aangetroffen, waarvan hij zelf aangaf dit te dragen voor zijn veiligheid en omdat door anderen is aangegeven dat verzoeker hiermee die eerdergenoemde medegedetineerde wenste aan te vallen, is besloten de onderhavige
ordemaatregel op te leggen. Dat besluit is mede genomen omdat verzoeker op 19 oktober 2010 opnieuw doelbewust op zoek is gegaan naar de betreffende medegedetineerde. Het was voor de inrichting noodzakelijk verzoeker in een individueel regime te
plaatsen.
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing.
De voorzitter stelt voorop dat aan de bestreden beslissing een tweetal gebreken kleven. Op grond van het bepaalde in artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pbw, moet een gedetineerde worden gehoord alvorens wordt beslist over de verlening
van
een ordemaatregel als de onderhavige. Niet is aannemelijk geworden dat dit horen heeft plaatsgevonden.
Voorts dient de directeur op grond van het bepaalde in artikel 23, tweede lid, van de Pb, bij de beslissing tot verlenging van een ordemaatregel als de onderhavige opnieuw een belangenafweging te maken bij de bepaling van de noodzaak van die
verlenging.
Nu uit de mededeling van de verlengingsbeslissing niet blijkt van een dergelijke (nieuwe) belangenafweging en deze ook anderszins niet aannemelijk is geworden, heeft de directeur niet voldaan aan zijn wettelijke plicht van artikel 23, tweede lid, van
de
Pbw.
Een en ander maakt dat moet worden geoordeeld dat de bestreden beslissing is genomen in strijd met de wet en dat de tenuitvoerlegging daarvan met onmiddellijke ingang moet worden geschorst.
De voorzitter merkt daarbij nog op dat, indien de directeur van mening is dat verzoeker in aanmerking komt voor plaatsing in een inrichting met een individueel regime, hij verzoeker daarvoor kan voordragen bij de selectiefunctionaris.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang.
Aldus gegeven door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 26 november 2010.
secretaris voorzitter