nummer: 10/3244/SGA
betreft: [klager] datum: 3 november 2010
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire begin¬selenwet (Pbw) heeft kennisgeno¬men van een bij het secretariaat van de Raad inge¬komen verzoekschrift van
de directeur van de locatie Zuid van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Arnhem, verder verzoe¬ker te noemen.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 70, tweede lid, Pbw, van de ten¬uitvoerlegging van een uitspraak van 15 oktober 2010 van de beklag¬commis¬sie bij voormelde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager.
Het beklag betreft de oplegging van een ordemaatregel en een disciplinaire straf terzake van werkweigering
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard.
De voorzitter heeft kennisgenomen van bedoelde uitspraak van de beklagcommissie en de onderliggende stukken, het tegen de onderhavige uitspraak ingediende beroepschrift. Klager is in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op het
schorsingsverzoek van de directeur. Klager heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
1. De standpunten van verzoeker en van klager
Verzoeker heeft het volgende naar voren gebracht. De beklagcommissie heeft in haar uitspraak overwogen dat de directeur niet zou nagegaan of de inrichtingsarts zich op nadere medische informatie heeft gebaseerd. Dergelijke informatie valt onder het
medisch beroepsgeheim. Er is voor de directeur geen aanleiding om aan het medisch oordeel van de inrichtingsarts te twijfelen. Indertijd is onderzoek gedaan naar de vraag of klager kon werken. Op 2 september 2010 heeft de inrichtingsarts met klager
gesproken en bepaald dat klager in staat was om deel te nemen aan de arbeid, indien hem medicatie werd verstrekt. Hiermee heeft verzoeker in zijn ogen voldaan aan zijn zorgplicht als bedoeld in artikel 42, derde lid onder a, van de Pbw. Klager begrijpt
niet waarom de beklagcommissie tot een ander oordeel is gekomen. Schorsing wordt gewenst omdat anders andere gedetineerden, die vinden dat zij niet in staat zijn om deel te nemen aan de arbeid, op dezelfde gronden weigeren deel te namen aan de arbeid.
Hierdoor wordt de handhaving van orde en veiligheid in de inrichting verstoord.
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de beklagcommissie slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beroep is ingediend zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die
beslissing.
Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is voldoende aannemelijk dat de directeur, voorafgaand aan zijn beslissing met betrekking tot klagers werkweigering, door de inrichtingsarts onderzoek
heeft laten doen naar de arbeidsgeschiktheid van klager. Daarmee heeft hij voldaan aan hetgeen van hem in dit kader (waarbij wordt overwogen dat de in artikel 42 Pbw vermelde zorgplicht in het geheel niet aan de orde is bij de onderhavige kwestie)
verlangd mag worden. Uit niets blijkt vooralsnog verder dat de door de inrichtingsarts aldus gegeven en door de directeur aan zijn beslissing ten grondslag gelegde informatie niet correct zou zijn. Het verzoek moet daarom worden toegewezen.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de beklagcommissie van 15 oktober 2010 met onmiddellijke ingang.
Aldus gegeven door mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 3 november 2010.
secretaris voorzitter