Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/3252/SGA, 2 november 2010, schorsing
Uitspraakdatum:02-11-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 10/3252/SGA

Betreft: [klager] datum: 2 november 2010

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in het PPC Amsterdam Over-Amstel.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormeld PPC van 26 oktober 2010, inhoudende de terugplaatsing van verzoeker vanuit de FPA Pallier
te
Den Haag naar het PPC.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 27 oktober 2010 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van voormeld PPC van 2 november 2010.

1. De standpunten van verzoeker en van de directeur
Namens verzoeker is – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat verzoeker door de arrondissementsrechtbank te den Haag is veroordeeld tot – onder meer – de maatregel van TBS met dwangverpleging. Tegen die veroordeling is hoger beroep ingesteld. In het
kader
van de behandeling van het hoger beroep heeft het gerechtshof verzocht opdracht te geven aan de reclassering om te rapporteren over de behandelingsmogelijkheden in enig daarvoor in aanmerking komend justitieel kader. Op 26 augustus 2010 heeft de
reclassering geadviseerd verzoeker in het kader van een voorwaardelijke veroordeling te verplichten om te verblijven in de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) Pallier te Den Haag, eventueel gevolgd door een rechtelijke machtiging krachtens de
BOPZ.
In afwachting van de behandeling van het hoger beroep is verzoeker op grond van het bepaalde in artikel 15, vijfde lid, van de Pbw, op 12 oktober 2010 geplaatst in de FPA Pallier. Tijdens zijn verblijf aldaar hebben zich geen incidenten of problemen
voorgedaan. Desondanks is besloten dat verzoeker dient te worden teruggeplaatst naar het PPC te Amsterdam. Bij die terugplaatsing is niet voldaan aan de geldende wettelijke bepalingen. Verzoeker verwijst in dat kader naar artikel 14 van de Regeling
selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, artikel luidt: “In de Forensische observatie- en Begeleidingsafdeling kunnen gedetineerden worden geplaatst die als gevolg van een psychiatrische stoornis, persoonlijkheidsstoornis of
psychosociale
problematiek in een crisissituatie verkeren en ten gevolge daarvan tijdelijk niet in een reguliere inrichting of afdeling kunnen verblijven.”. Ten aanzien van verzoeker is evenwel geen sprake van een crisissituatie als voornoemd. De reden voor
verzoekers plaatsing in het PPC is dat de terugplaatsing van verzoeker is ingegeven door de omstandigheid dat de procedure voorafgaand aan verzoekers plaatsing krachtens artikel 15, vijfde lid, van de Pbw, niet zou zijn nageleefd, doordat de
selectiefunctionaris niet zou zijn ingelicht door de inrichting. Op grond hiervan heeft de directeur besloten de plaatsing van verzoeker in de FPA te beëindigen en verzoeker terug te plaatsen in het PPC. Dat is volgens de wet evenwel niet mogelijk nu
niet langer aan de wettelijke criteria wordt voldaan. Er is immers geen sprake van een crisissituatie die een langer verblijf in de FPA mogelijk maakt. Verzoeker verwijst naar het – bijgevoegde – schrijven van de psychiater van de FPA, waaruit blijkt
dat verzoeker zich redelijk staande kan houden met behandeling, begeleiding en structuur en dat hij zich houdt aan de geldende regels. Gelet hierop is de terugplaatsing naar het PPC niet gegaan in overeenstemming met de wettelijke regels en die
beslissing dient daarom te worden vernietigd. Ook wordt beslissing onredelijk en onbillijk geacht. Verzoeker dient gedurende zijn voorlopige hechtenis de voor hem meest geschikte zorg te krijgen. Die zorg wordt hem geboden in de FPA. Het is niet in het
belang van verzoeker om eerst vanuit het PPC te worden overgeplaatst naar de FPA om vervolgens na twee weken weer te worden teruggeplaatst naar het PPC, louter en alleen om kennelijk formele gebreken in de procedure, waarbij aan de psychische toestand
van verzoeker en de gevolgen van die verplaatsingen kennelijk geen waarde is gehecht. Om deze redenen is verzoeker van mening dat de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing van de directeur van het PPC voor schorsing in aanmerking komt.

De directeur heeft onder meer het volgende naar voren gebracht. Op verzoek van de advocaat-generaal en de reclassering is voor verzoeker een procedure in gang gezet om hem, in het kader van het bepaalde in artikel 15, vijfde lid, van de Pbw, op te
laten
nemen bij het FPA Pallier. De advocaat-generaal heeft hiervoor schriftelijk toestemming gegeven, er was een indicatiebesluit en de FPA bevestigde de opnamemogelijkheid. De selectiefunctionaris ging niet akkoord met de uitplaatsing van verzoeker. Omdat
de strafzaak van klager, waarbij de kans groot was dat hij in het kader van een Tbs-maatregel met voorwaarden de voorwaarde van opname in de FPA Pallier opgelegd zou krijgen, op 24 oktober zou worden behandeld, is besloten hem op 22 oktober 2010 nog
niet terug te plaatsen. Toen op 24 oktober 2010 bleek dat de behandeling van de strafzaak werd aangehouden, is verzoeker alsnog teruggeplaatst naar het PPC. Verzoeker is teruggeplaatst naar een afdeling van de locatie Het Veer van het PPC, zijnde een
afdeling waar patiënten verblijven waarbij geen sprake is van een crisissituatie.

2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.
Vastgesteld kan worden dat de directeur van het PPC bij beslissing van 12 oktober heeft besloten om verzoeker te plaatsen in de FPA Pallier. Het betreft hier de plaatsing van een gedetineerde in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 15,
vijfde lid, van de Pbw. Op grond van genoemd artikel 15, vijfde lid, van de Pbw, heeft de selectiefunctionaris de exclusieve bevoegdheid om een gedetineerde te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis. Dat maakt dat de beslissing van de directeur van
12
oktober 2010 is genomen in strijd met een wettelijk voorschrift. Nu de directeur – op advies van de selectiefunctionaris – op 26 oktober 2010 de beslissing van 12 oktober 2010 ongedaan heeft gemaakt, is verzoeker teruggeplaatst in het PPC en is
verzoekers plaatsing weer in overeenstemming met de wettelijke vormvoorschriften. Door de tenuitvoerlegging van de beslissing van 26 oktober 2010 te schorsen, zou de voorzitter immers meewerken aan een plaatsing van verzoeker in de FPA in strijd met de
wettelijke voorschriften. Het verzoek moet daarom worden afgewezen. De omstandigheid dat verzoeker mogelijk beter op zijn plaats zou zijn in de FPA, maakt dat oordeel niet anders. Indien verzoeker daar alsnog geplaatst wenst te worden, dient hij – al
dan niet met tussenkomst en advies van de directeur van het PPC – alsnog een daartoe strekkend verzoek in te dienen bij de selectiefunctionaris.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gegeven door mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 2 november 2010.

secretaris voorzitter

Naar boven