Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2280/GA, 7 december 2010, beroep
Uitspraakdatum:07-12-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/2280/GA

betreft: [klager] datum: 7 december 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 15 juli 2010 van de beklagcommissie bij de locatie Scheveningen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van genoemde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw, mr. C.P. Wesselink-van Dijk, advocaat te ’s-Gravenhage, om het beroep schriftelijk toe te
lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. het openen van geprivilegieerde post (klacht 41/310)
b. de bedreiging door een afdelingshoofd (klacht 59/310).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het door klager tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Volgens de directeur valt de desbetreffende brief niet onder artikel 37, eerste lid sub f, van de Pbw daar het geen brief van de Inspecteur van de Gezondheidszorg betreft. Klager heeft echter geklaagd over schending van artikel 37 van de Pbw als
geheel.
Op grond van het eerste lid sub d juncto het tweede lid van die bepaling vallen brieven van organen die krachtens wettelijk voorschrift bevoegd zijn tot kennisneming of behandeling van klachten eveneens onder het bewind van artikel 37 van de Pbw. Het
regionaal tuchtcollege voor de Gezondheidszorg is krachtens de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (wet BIG) bevoegd tot het behandelen van klachten. De betreffende brief betrof dus wel degelijk geprivilegieerde post.
Toen klager de envelop ontving, heeft hij bij een medewerker van de inrichting aangekaart dat de envelop geopend was. De stelling dat de brief niet is gezien door een medewerker van de inrichting is dan ook onjuist. De directeur ontkent ook niet dat de
geopende envelop door een medewerker van de inrichting zou zijn gezien. Dit deel van de motivering is dan ook op zijn minst genomen onvoldoende onderbouwd. De directeur heeft op geen enkele manier geprobeerd na te gaan of de envelop inderdaad geopend
is
geweest. Hij heeft bijvoorbeeld niet gecontroleerd of de verklaring die kennelijk standaard wordt bijgevoegd wanneer er sprake is van openen van geprivilegieerde post, is opgemaakt. Als deze verklaring niet zou zijn opgemaakt, wil dit overigens nog
niet
zeggen dat de brief niet is geopend. De opmerking van de beklagcommissie dat er geen foto aanwezig is van de geopende envelop getuigt van weinig inzicht in het reilen en zeilen in een inrichting. Het maken van een foto is immers niet mogelijk. Door
onmiddellijk bij ontvangst de medewerker er op te wijzen dat de envelop geopend was, heeft klager met betrekking tot de bewijslevering alles gedaan wat redelijkerwijs van hem verwacht kon worden. Nu de beslissing van de beklagcommissie is gestoeld op
het gegeven dat de geopende envelop niet is gezien, is de beslissing op onjuiste gronden genomen. Nu de directeur op geen enkele wijze heeft geprobeerd om de klacht te verifiëren en de beklagcommissie dit evenmin heeft gedaan dan wel laten doen, en de
beklagcommissie op geen enkele manier heeft gereageerd op de onderbouwing van de klacht door klager, is de beslissing van de beklagcommissie onvoldoende gemotiveerd. Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren en een tegemoetkoming toe te kennen.
Met betrekking tot klacht 59/310 stelt klager dat hij nooit in de gelegenheid is geweest en zeker geen toestemming heeft gehad om een brief aan de pers te schrijven.

Twee directeuren hebben een toelichting gegeven op hun standpunten over het beroep. Een van hen heeft aangegeven te blijven bij zijn verweer in eerste aanleg. De ander heeft verwezen naar zijn eerdere verweren maar in aanvulling daarop nog het volgende
aangevoerd. De beklagcommissie heeft in haar uitspraak meerdere mogelijkheden genoemd om het bestaan van de envelop aan te tonen. Met betrekking tot klacht 59/310 voert de directeur nog aan dat hij in een gesprek in aanwezigheid van het afdelingshoofd
heeft gezegd dat het, afgaande op klagers verhaal, niet bij voorbaat vaststaat dat de pers met klager wilde praten en dat hij klager heeft uitgenodigd een brief naar de pers te schrijven. Indien de pers belangstelling heeft om met klager te praten, kan
conform de circulaire over contacten tussen gedetineerden en de media een beslissing worden genomen.

3. De beoordeling
De beklagcommissie heeft het beklag 59/310 opgevat als zijnde gericht tegen de weigering van de directeur om klager toestemming te geven om een brief te schrijven naar de pers. In het klaagschrift staat echter dat klager zich wenst te beklagen over de
bedreiging door afdelingshoofd V. Uit het rogatoir verhoor van klager blijkt ook dat klager zich beklaagt over de onterechte manier waarop het afdelingshoofd hem behandeld heeft, terwijl uit een van klager afkomstige reactie aan de beklagcommissie van
16 april 2010 ook duidelijk blijkt dat het beklag daartegen gericht is. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat klager in beklag bedoelde te gaan tegen bedreiging door het afdelingshoofd. Het feit dat klager in zijn klaagschrift uitweidt over de
aanleiding tot dit incident maakt dit niet anders.

De beroepscommissie zal het beklag 59/310 zelf afdoen.

Klager beklaagt zich er over dat afdelingshoofd V. hem heeft bedreigd. Klager had haar om toestemming gevraagd om met de pers te mogen bellen en op het moment dat ze boos wegliep, had ze tegen klager gezegd: “Je komt er nog wel achter”. Klager voelde
zich hierdoor bedreigd. Op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw kan de gedetineerde beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing.
Van een beslissing als bedoeld is hier geen sprake nu het beklag louter feitelijk gedrag van het afdelingshoofd betreft. Klager dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in dit beklag.

Met betrekking tot het beklag over het openen van geprivilegieerde post overweegt de beroepscommissie als volgt. Hetgeen terzake in beroep is aangevoerd kan - voor zover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een
andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover deze betrekking heeft op beklag 59/310 en verklaart klager dienaangaande alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van beklag 41/310 ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 7 december 2010

secretaris voorzitter

Naar boven