Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/1738/JZ, 25 oktober 2010, beroep
Uitspraakdatum:25-10-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/1738/JZ

betreft: [klager] datum: 25 oktober 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 29y van de Wet op de Jeugdzorg (Wjz) in verbinding met artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen
beroepschrift, ingediend door mr. M.P. Friperson, namens

[...], geboren op [1994], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een uitspraak van 17 juni 2010 van de klachtencommissie bij de jeugdzorginstelling locatie Alexandra te Almelo, verder te noemen de instelling,

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 september 2010, gehouden in de locatie Eikenstein te Zeist, zijn gehoord klaagster, bijgestaan door de kantoorgenoot van haar raadsvrouw mr. G.A.J. Purperhart, de locatie manager van de locatie Alexandra
[...],
de heer [...], afdelingshoofd en mevrouw [...], pedagogisch medewerkster.

Tevens is ter zitting verschenen klaagsters vader [...].

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de klacht en de uitspraak van de klachtencommissie, voor zover in beroep van belang
De klacht houdt in a. toezicht op een telefoongesprek van klaagster met haar ouders, b. toepassing van disproportioneel geweld en c. de vermissing van klaagsters kleding na overplaatsing van klaagster van Alexandra naar De Lindenhorst te Zeist.

De klachtencommissie heeft de klachten ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klaagster en de directeur
Door en namens klaagster is in beroep het tegenover de klachtencommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Met betrekking tot a:
Klaagster was al enige tijd verstoken van contact met haar familie en haar omgeving. Tijdens het telefoongesprek, dat onder toezicht plaatsvond, is zij onheus bejegend. Klaagster was vergeten dat het telefoongesprek begeleid zou worden. Het
telefoongesprek ontaardde in ruzie en dat had voorkomen kunnen worden. Personeel dient zich te onthouden van provocerend gedrag.

Met betrekking tot b:
Klaagster is heel tenger. Het personeel is erop getraind om zo min mogelijk escalatie te laten plaatsvinden. Er is niet gehandeld conform de holding instructies. Dat klaagster verwondingen zijn toegebracht en dat zij in contact is gekomen met de ‘edele
delen’ van een personeelslid is disproportioneel.
Zij heeft aan het gebeuren zware hoofdpijn, ademhalingsklachten, een slaapstoornis en een angststoornis overgehouden. Zij is daarvoor in Almelo naar de dokter gegaan. Volgens de dokter kwam dat door stress. Voor het gebeuren had ze geen last van dit
soort klachten.
Het is juist dat klaagster zich tweemaal bij de receptie in Alexandra heeft gemeld omdat ze last had van hoofdpijn.
Met betrekking tot c:
De instelling wijst iedere verantwoordelijkheid voor de vermissing van klaagsters kleding af. Het zoekraken van haar kleding is onzorgvuldig en komt voor risico van de inrichting. Klaagster had drie dozen, een koffer en een zak met kleding. Het ging om
winter- en zomerkleding. Ze heeft maar een doos thuis ontvangen. De kleding, die ze thuis heeft ontvangen, was beschimmeld. Verzocht wordt om het beroep op alle punten gegrond te verklaren en aan klaagster een tegemoetkoming van € 500,= toe te kennen,
met veroordeling van de inrichting in de kosten van rechtsbijstand.

Het hoofd van de instelling, het afdelingshoofd en de pedagogisch medewerkster hebben in beroep gepersisteerd bij het tegenover de klachtencommissie ingenomen standpunt en daar het volgende aan toegevoegd.
Met betrekking tot onderdeel a:
Klaagster mocht alleen begeleid bellen. Dit is vastgelegd in het perspectiefplan. Zij was hiervan op de hoogte. Hetgeen klaagster gezegd heeft, staat vermeld in de dagrapportage.
Met betrekking tot onderdeel b:
Klaagster is boos geworden. Er viel niet meer met haar te praten. De maatregel van holding is niet opgenomen in het perspectiefplan. De gedragswetenschapper heeft de dag daarna met haar gesproken en de holding noodzakelijk geacht.
Alle medewerkers zijn getraind en weten hoe zij de jongeren moeten vastpakken. Er is met klaagster gesproken. Zij heeft in dat gesprek aangegeven wel te begrijpen dat het kan gebeuren dat je iets raakt dat je liever niet wilt raken.
In de gehele periode, dat klaagster in Alexandra verbleef, heeft zij tweemaal met de receptie gebeld in verband met hoofdpijn. Niet bekend is of dit voor of na het incident was. Zij heeft regelmatig de instellingsarts geconsulteerd.
Met betrekking tot c:
Klaagster is op 22 april 2010 vertrokken naar De Lindenhorst. Op 29 april 2010 zijn haar spullen aangeboden aan DV&O om te worden opgehaald. Haar eigendommen zijn niet meegenomen omdat er een klok bij was gelegd die niet in een doos zat. Een week later
zijn haar eigendommen opnieuw aangeboden aan DV&O en meegenomen. Tegen de tijd dat de spullen aankwamen op De Lindenhorst was klaagster daar vertrokken. De spullen zijn van De Lindenhorst naar Alexandra gestuurd zonder dat de groepsleiding hiervan op
de
hoogte is gebracht. Wanneer haar eigendommen op Alexandra zijn gearriveerd, is niet meer te achterhalen. Zodra dit geconstateerd is, is actie ondernomen om zo snel mogelijk de spullen bij klaagster te bezorgen.
Personeelslid H. heeft herhaaldelijk contact gezocht met klaagsters moeder. Het advies van haar moeder was om de spullen weg te gooien. Dit is niet geschied. Op 19 juli 2010 zijn de spullen via UPS naar het huisadres van klaagster verstuurd. De
vrachtbrief is ter zitting aan de beroepscommissie overgelegd.

Op verzoek van klaagsters vader heeft de voorzitter kort met klaagster gesproken buiten aanwezigheid van de overige personen die ter zitting zijn verschenen.

3. De beoordeling
Uit artikel 29w, eerste lid, Wjz volgt dat een jeugdige of degene die het gezag over hem of haar heeft een klacht kan indienen bij de klachtencommissie.
Artikel 29a tweede lid, Wjz bepaalt dat een minderjarige die de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt, bekwaam is om ten aanzien van de bepalingen in deze wet in rechte op te treden.
Uit de Memorie van toelichting op artikel 29a Wjz volgt dat het tweede lid beoogt de betrokkenheid van de jeugdige zelf in de procedure te garanderen en dat voor jongere kinderen en voor jeugdigen die niet in staat zijn hun belangen te behartigen
degene
die met het gezag over hem is belast bevoegd is.
Nu klaagster ter zitting is bijgestaan door een advocaat en voorts is gebleken dat zij zelf in staat is om als zestienjarige haar belangen te behartigen, ziet de beroepscommissie geen reden om klaagsters ouders in het geding als partij of als haar
vertegenwoordigers aan te merken en gaat zij enkel uit van hetgeen door klaagster en haar raadsman naar voren is gebracht.

Ten aanzien van de klacht vermeld onder a overweegt de beroepscommissie het volgende.
Uit artikel 29w, eerste lid, van de Wjz volgt onder meer dat een jeugdige een schriftelijke klacht kan indienen tegen een beslissing als bedoeld in artikel 29q, derde lid, van de Wjz.

Artikel 29q, eerste en derde lid, van de Wjz bepaalt onder meer dat de beperking van het telefoonverkeer onverminderd de huisregels in het hulpverleningsplan - in de betreffende instelling wordt dit aangeduid als perspectiefplan - kan worden opgenomen
en tegen de wil van de jeugdige of van degene die het gezag over hem uitoefent, kan worden toegepast om te voorkomen dat het met het verblijf beoogde doel wordt tegengewerkt.

Uit punt 7.5 van de huisregels volgt dat de gedragswetenschapper, het afdelingshoofd of de gezinsvoogd kan bepalen dat een telefoongesprek met bepaalde mensen wordt meegeluisterd. Punt 7.2 dat inhoudt dat het meeluisteren met (telefoon)gesprekken
tevoren wordt meegedeeld en dat in het perspectiefplan staat aangegeven dat dit in het kader van de behandeling noodzakelijk is, is van toepassing verklaard.

Door de instelling is gesteld en dit is door en namens klaagster niet betwist dat de beperking van het telefoonverkeer in het perspectiefplan was opgenomen. Volgens de instelling was toezicht op de telefoongesprekken met de ouders nodig in het kader
van
klaagsters behandeling. De beroepscommissie heeft overigens in tegenstelling tot de klachtencommissie geen inzage gehad in klaagsters perspectiefplan.
De beroepscommissie acht aannemelijk geworden dat toezicht op de telefoongesprekken nodig was en dat bekend was dat dit toezicht zou plaatsvinden en acht het beroep in zoverre ongegrond.

Ten aanzien van de klacht vermeld onder b overweegt de beroepscommissie dat door de instelling is erkend dat de maatregel holding niet in het perspectiefplan staat vermeld.
Artikel 29t Wjz houdt in dat de maatregel van vastpakken en vasthouden, als vermeld in artikel 29o, tweede lid aanhef en onder d, Wjz tegen de wil van de jeugdige of degene die het gezag over haar uitoefent, kan worden toegepast ter overbrugging van
tijdelijke noodsituaties. De toepassing behoeft binnen 24 uur nadat deze is aangevangen de instemming van een gedragswetenschapper behorende tot een bij regeling van de Ministers aangewezen categorie.
De beroepscommissie is van oordeel dat aan bovenstaande eisen is voldaan en zal het beroep op dit punt ongegrond verklaren.

Ten aanzien van de klacht vermeld onder c overweegt de beroepscommissie dat op grond van de Wjz geen beroep openstaat tegen de vermissing van eigendommen. De algemene bepaling in 11.1 van de huisregels dat tegen de uitspraak van de klachtencommissie
een
beroepschrift kan worden ingediend bij de Raad is in strijd met het bepaalde in de Wjz en in zoverre onverbindend. Artikel 29w, eerste lid, Wjz bepaalt dat slechts tegen beslissingen als bedoeld in de artikelen 29h, zesde lid, tweede volzin, 29o, derde
lid, 29p, tweede lid, 29q, derde lid, 29r, derde en vierde lid, de toepassing van artikel 29t of een beslissing als bedoeld in artikel 29v op grond van de Wjz een klacht kan worden ingediend. In zoverre zal de beroepscommissie klaagster
niet-ontvankelijk in het beroep verklaren.

Ten overvloede overweegt de beroepscommissie dat, indien zij klaagster wel had kunnen ontvangen in het beroep, zij niet tot gegrondverklaring had kunnen komen, nu klaagster niet heeft gespecificeerd welke kledingstukken zij mist en de stukken en de
verklaring van klaagster ter zitting verschillen voor wat betreft het aantal dozen en zakken kleding dat zij in haar bezit had. Voorts heeft het inrichtingspersoneel de kleding in aanwezigheid van klaagster ingepakt en ervoor gezorgd dat de doos
kleding, die in de instelling retour is gekomen, aan klaagsters huisadres is verzonden, ondanks het feit dat klaagsters moeder te kennen heeft gegeven dat zij de kleding niet meer wenste.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep vermeld onder a en b ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de klachtencommissie met wijziging van de gronden. Zij verklaart klaagster ten aanzien van het beroep vermeld onder c niet-ontvankelijk in
het beroep.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. B.J. de Jong, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en dr. R.A.R. Bullens, leden, bijgestaan door mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 25 oktober 2010

secretaris voorzitter

Naar boven