Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/1957/GB, 17 november 2010, beroep
Uitspraakdatum:17-11-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/1957/GB

betreft: [klager] datum: 17 november 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K. Blonk, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 1 juli 2010 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.W.G.M. Kral, op 19 oktober 2010 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot plaatsing van klager als preventief gehechte in de extra beveiligde inrichting (EBI) te Vught.

2. De feiten
Klager is sedert 11 augustus 2009 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring (h.v.b.) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de beslissing hem te plaatsen in de EBI als volgt toegelicht.
Begin jaren negentig is de EBI in het leven geroepen vanwege een aantal gewelddadige ontvluchtingen door zware criminelen middels gijzelingen van personeel en hulp van buitenaf. Klager is weliswaar tweemaal ontvlucht, maar er is geen sprake geweest van
geweld of hulp van buitenaf. Bovendien is het eenmaal bij een poging tot ontvluchting gebleven en ter zake van de tweede ontvluchting is klager door de Rechtbank Rotterdam vrijgesproken van het ten laste gelegde. Klagers broer en kennis behoren tot
dezelfde groep als waar het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) over informeert en zij verblijven niet in de EBI. Het is onduidelijk waarom een mogelijke bevrijdingsactie alleen klager zou betreffen. Daarbij wordt klager met BOT-transport
vervoerd dat bij uitstek is bestand tegen bevrijdingsacties van buitenaf. Op 21 november 2009 is klager op basis van GRIP-informatie met spoed vanuit de p.i. Almere overgeplaatst naar de l.a.a. in Vught. Ook medeverdachten zijn toen overgebracht naar
de l.a.a. Korte tijd later zijn allen weer teruggebracht naar een normaal beveiligde inrichting. De medeverdachten verblijven daar nog steeds. Het GRIP-rapport vermeldt niet waarom het gevaar voor liquidatie ten aanzien van klager actueel is en niet
voor de medeverdachten. Dat is hoogst opmerkelijk. De b-grond destilleert het GRIP uit de huidige strafzaak waarvan klager wordt verdacht, te weten poging tot moord, het treffen van voorbereidingen voor liquidaties, wapenbezit en diefstal van auto’s.
Klager is voor de verdenking van het voorbereiden van liquidaties nimmer verhoord en het lijkt erop dat het bewijs hiervoor zeer dun is. Daarbij geldt de verdenking van het voorbereiden van liquidaties ook voor de medeverdachten die niet in de EBI
gedetineerd zijn. Er is geen enkel argument dat ontvluchting voor klager wel een maatschappelijk risico vormt en dat dat bij de medeverdachten niet het geval is. Wellicht speelt mee dat in de strafzaak sprake is van bedreiging van de zaaksofficier. In
een persbericht van 29 april jl. neemt het Openbaar Ministerie afstand van de suggestie dat die dreiging van klager afkomt. Naar de mening van klager acht de selectiefunctionaris een EBI-plaatsing niet geïndiceerd. Er is niet nader gemotiveerd waarom
klager niet in een lichter regime geplaatst kan worden, zoals een normaal beveiligd h.v.b. met bijvoorbeeld een aantal extra beperkingen zoals tegenwoordig gebruikelijk is bij ex-EBIgedetineerden of andere gedetineerden die vermeld staat op de
GVM-lijst. De EBI-selectie van klager is onredelijk en onbillijk en verzocht wordt om klager onverwijld over te plaatsen naar een inrichting met een lichter regime.
De inhoud van de selectierapportage uit de p.i. Almere klopt niet en is ook niet compleet. Zo ontbreken positieve aspecten van klagers detentie aldaar. Als voorbeeld geeft klager aan dat hij een praatgroep organiseerde bij de pastoor. Klager gaf
begeleiding aan Braziliaanse gedetineerden die geen Nederlands spreken. Klager heeft ook op afdeling F verbleven in de p.i. Almere. Zijn detentie daar verliep goed. In de rapportage staat alleen informatie vermeld over klagers verblijf op afdeling B.
Klagers strafzaak is bekend in de media, maar hij mocht na één dag al uit alle beperkingen. Dat staat ook niet in de rapportage vermeld. Klager vindt het vreemd dat de p.i. Almere hem niet terugwil omdat objectieve bejegening jegens hem niet mogelijk
zou zijn vanwege de verdenking van moord op voormalige gedetineerden van de p.i. Almere. De verdenking was na één dag van klagers binnenkomst al bekend en toen was er kennelijk geen probleem. Over de observaties merkt klager op dat hij alles vanuit
zijn
cel kon zien en dat hij daarvoor niet per se naar de arbeidszaal moest. Klager heeft aangifte gedaan tegen de directeur van de p.i. Almere. Klager heeft twee maanden in afzondering verbleven. De selectiefunctionaris Kuijpers heeft tegen klagers
advocaat
gezegd dat hij tegen een EBI-plaatsing was.

3.2. In het selectievoorstel van 11 mei 2010 van de directeur van de p.i. Almere is aangegeven dat klager bij eerdere detenties in 2001 en in 2007 ontvluchtingspogingen heeft ondernomen. Tijdens zijn huidige detentie is klager niet agressief jegens
personeel geweest, maar wel jegens een medegedetineerde vanwege onmin over het telefoongebruik. Klager is op 28 december 2009 geplaatst op de GVM-lijst met de status ‘verhoogd’, wegens liquidatiegevaar en mediagevoeligheid. Klagers strafzaak, waarin
zijn broer en een andere persoon ook verdachten zijn, wordt regelmatig in de media besproken. Zij worden verdacht van liquidaties van drie personen die kort geleden nog gedetineerd waren in de p.i. Almere. Een objectieve bejegening van klager is niet
meer mogelijk. Klager heeft sinds 14 augustus 2009 in de p.i. Almere verbleven op verschillende woonafdelingen. Gezien de inhoud van het GRIP-rapport van 3 mei 2010 wordt verzocht klager over te plaatsen naar de EBI of een ander h.v.b.

3.3. De selectiefunctionaris die klager op 1 juli 2010 in de EBI heeft gesproken in het kader van het voorstel tot plaatsing in de EBI heeft het volgende bericht.
De noodzaak tot de EBI-plaatsing is aan de orde geweest in de vergaderingen van de Adviescommissie EBI van 3 juni 2010 en 1 juli 2010. Dit geschiedde aan de hand van een voorstel van de directeur van de p.i. Almere. Inhoudelijk wordt verwezen naar dat
voorstel alsook naar de rapporten van het GRIP van 27 november 2009 en van 3 mei 2010. Gelet op de beschikbare informatie, is besloten klager in de EBI te plaatsen. Het verslag dat is opgemaakt naar aanleiding van het horen is door de
selectiefunctionaris bijgevoegd.

4. De beoordeling
4.1. De EBI is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, kunnen in de extra beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende.
In de stukken bevindt zich een rapport van het Meldpunt GRIP van 3 mei 2010. Daarin staat onder meer vermeld dat klager in voorlopige hechtenis verblijft in verband met de verdenking van het voorbereiden en/of plegen van moord(en). Deze zaken zijn
uitgebreid in de media belicht. Tevens volgt uit voornoemd rapport dat ten aanzien van klager sprake is van een ontvluchtingsgevaar en/of liquidatiegevaar en dat de informatie van het rapport na verificatie van de bronnen actueel blijkt te zijn. Gezien
de inhoud van de eerdergenoemde rapportage in combinatie met de ernst van de delicten waarvan klager wordt verdacht, concludeert de beroepscommissie dat klager zowel valt in de onder 4.2. bedoelde categorie a. als in de daar bedoelde categorie b. Gelet
op het vorenstaande, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de beslissing klager over te plaatsen naar de EBI, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep wordt dan ook
ongegrond verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 17 november 2010

secretaris voorzitter

Naar boven