Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/1686/GA, 16 november 2010, beroep
Uitspraakdatum:16-11-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/1686/GA

betreft: [klager] datum: 16 november 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van het Detentiecentrum Alphen aan den Rijn,

gericht tegen een uitspraak van 15 juni 2010 van de beklagcommissie bij voormeld detentiecentrum, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 oktober 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn [...] en [...], respectievelijk coördinator beklagzaken en afdelingshoofd bij voormeld detentiecentrum, gehoord. Klager en
zijn raadsman, mr. J.G. Wattilete, hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om ter zitting te worden gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, wegens het niet opvolgen van de aanwijzingen van het personeel, door een medegedetineerde niet toe te laten tot de (gezamenlijke) verblijfsruimte en zijn eigendommen
uit de verblijfsruimte te verwijderen.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en aan klager terzake van die gegrondverklaring een tegemoetkoming toegekend van € 70,=.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De beklagcommissie vond dat er onvoldoende aanwijzingen waren om aan te nemen dat klager strafwaardig gedrag heeft vertoond. Klager is indertijd gesproken door het afdelingshoofd en hem is tot vier keer toe gevraagd de betreffende medegedetineerde toe
te laten tot gezamenlijke verblijfsruimte. Klager heeft de eigendommen van die medegedetineerde uit de verblijfsruimte gezet en deels gegooid. Bij klagers plaatsing in de meerpersoonscel is zo veel als mogelijk getracht rekening te houden met zijn
voorkeur en om een geschikte medegedetineerde in zijn cel te plaatsen. Op dat moment was dit de enige mogelijkheid. Voor zijn gedrag is klager disciplinair gestraft. De inrichting probeert om door middel van gesprekken te komen tot de meest geschikte
oplossing voor de indeling van de meerpersoonscellen. Soms kan dat niet optimaal gebeuren. Het afdelingshoofd is aangesteld als plaatsvervangend directeur met volledige directeursbevoegdheid. Hij is vrijgesteld van zijn werkzaamheden als
afdelingshoofd.

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft de eigendommen van de beoogde medegedetineerde niet uit de verblijfsruimte gegooid en niet geweigerd met een andere gedetineerde in één verblijfsruimte te verblijven. Hij heeft slechts aangegeven dat klager moslim is en daarom niet met een
christelijke homo in één cel kan verblijven. Klager kan zich vinden in de uitspraak van de beklagcommissie. Klager heeft enkel mondeling mededeling gedaan over het feit dat hij niet op één cel wenste te verblijven met een bepaalde medegedetineerde.
Klager heeft de goederen van die medegedetineerde uit zijn verblijfsruimte verwijderd, maar daardoor is de orde en de rust op de afdeling niet verstoord. Omdat, toen klager de goederen van de medegedetineerde uit de verblijfsruimte heeft verwijderd,
personeel aanwezig was, was er ook geen reden om te vrezen dat die goederen zouden kunnen verdwijnen. Er was daarom geen aanleiding om een disciplinaire straf op te leggen. Er was toen overigens volgens klager voldoende alternatieve celruimte
voorhanden. Die medegedetineerde hoefde niet bij klager in de verblijfsruimte geplaatst te worden.

3. De beoordeling
Vast is komen te staan dat klager geen gevolg heeft gegeven aan de opdracht om samen met een bepaalde medegedetineerde te verblijven in een meerpersoonscel. Het staat in het algemeen een gedetineerde niet vrij een medegedetineerde in zijn
verblijfsruimte te weigeren dan wel daar eisen bij te stellen. Het niet opvolgen van de opdracht om samen met een medegedetineerde in een verblijfsruimte plaats te nemen, levert strafwaardig gedrag op. Gelet daarop, mede in aanmerking genomen dat
aannemelijk is dat klager zelfstandig eigendommen van de beoogde bewoner van de gezamenlijke verblijfsruimte uit die verblijfsruimte heeft verwijderd, moet de beslissing van de directeur om aan klager de onderhavige disciplinaire straf op te leggen –
bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet onredelijk of onbillijk worden geacht. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom niet in stand blijven en het beklag dient alsnog ongegrond te worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 16 november 2010

secretaris voorzitter

Naar boven