Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/1917/GB, 15 november 2010, beroep
Uitspraakdatum:15-11-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/1917/GB

betreft: [klager] datum: 15 november 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.M.S. Cremers, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 2 juli 2010 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.W.G.M Kral, op 19 oktober 2010 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als preventief gehechte in de extra beveiligde inrichting (EBI) te Vught.

2. De feiten
Klager is op 17 februari 2007 op verzoek van Nederland aangehouden in Marokko. Op 22 januari 2008 werd klager door Marokko uitgeleverd aan Nederland en hij is sindsdien gedetineerd in Nederland. Klager verblijft sinds 22 februari 2008 in het h.v.b. van
de EBI te Vught.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI te verlengen als volgt toegelicht.
Klager heeft het naar zijn zin in de EBI, maar dat komt door de omgang met het personeel. Uiteraard heeft klager wel bezwaar tegen de EBI-verlenging. Klager ontvangt geen bezoek. Hij wil wel bezoek ontvangen, maar de manier waarop dat wordt aangeboden
is niet goed voor de psychische gesteldheid van klagers kinderen van 10 en 3 jaar oud. Ook klagers broertje of partner komen niet op bezoek omdat niet aan zijn kinderen uit te leggen is waarom zij klager wel zouden mogen bezoeken. Eén van de verdachten
die door de kroongetuige [...] wordt beschuldigd, is kort geleden vrijgelaten uit detentie.
De raadsman verwijst inhoudelijk naar het beroepschrift en voert nog aan dat de betrouwbaarheid van de kroongetuige in klagers strafzaak erg twijfelachtig is. Voorts wordt opgemerkt dat de inhoud van de rapportage niet klopt. Zo is ten aanzien van
klager geen sprake van grootspraak. Hij heeft werkelijk nog een kogel in zijn lichaam en reed inderdaad in een Maserati. Informatie uit het GRIP-rapport wordt klakkeloos overgenomen, terwijl er geen toetsing plaatsvindt. Klager verblijft inmiddels ruim
twee en een half jaar in de EBI. De grens van een humane tenuitvoerlegging van detentie is hiermee bereikt.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de EBI van 24 juni 2010 is aangegeven dat klager verdacht wordt van het uitvoeren van diverse liquidaties gepleegd in de periode van 1993 tot en met 2006. Klager staat sinds 13 februari 2008 vermeld
op de lijst GVM met als status ‘extreem’.

3.3. De selectiefunctionaris heeft bericht dat klager weigerde hem te spreken in het kader van het voorstel tot verlenging van klagers verblijf in de EBI. De noodzaak van klagers verblijf in de EBI is aan de orde geweest in de vergadering van de
Adviescommissie EBI op 1 juli 2010. Dat geschiedde naar aanleiding van een voorstel van de directeur van de EBI van 29 juni 2010. Inhoudelijk wordt verwezen naar dat voorstel, alsook naar de stukken van de eerdere beroepszaken. Klager wordt verdacht
van
zeer ernstige delictplegingen welke uitvoerig in de media zijn en worden belicht. De mogelijkheid bestaat dat klager geconfronteerd wordt met een gevangenisstraf van zeer lange duur. Klager heeft aangegeven dat hij veel geluk heeft gehad bij
verschillende schietpartijen en hij heeft nog altijd een kogel in zijn long. Er is sprake van liquidatiegevaar omdat klager ten opzichte van medeverdachten verklaringen heeft afgelegd. In geval van ontvluchting van klager zou sprake zijn van een
onaanvaardbaar maatschappelijk risico, van maatschappelijke onrust en van een zeer ernstig geschokte rechtsorde, ook omdat niet uitgesloten kan worden dat klager zich wederom schuldig zal maken aan het plegen van soortgelijke, zeer ernstige delicten
als
waarvan hij nu wordt verdacht. Gezien het vorenstaande adviseerde de adviescommissie klagers verblijf in de EBI te verlengen. Ten aanzien van het beroepschrift wordt nog opgemerkt dat informatie inzake een andere gedetineerde buiten beschouwing wordt
gelaten. Klager komt niet in aanmerking voor een lichter regime. Voorts mag klager bezoek ontvangen in de EBI. Het is van andere orde dat klager daar om hem moverende redenen van afziet. Voor vermeende onjuistheden in onder andere rapportages kan
klager
zich wenden tot de directeur.

4. De beoordeling
4.1. De EBI is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, kunnen in de extra beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende. Klager is thans nog steeds preventief gehecht voor een omvangrijke strafzaak. Ter zake van zijn huidige strafzaak – klager wordt verdacht van diverse moorden gepleegd in de periode 1993 tot en met
2006
– is hij na intensief internationaal onderzoek op verzoek van de Nederlandse autoriteiten aangehouden in Marokko en uitgeleverd aan Nederland. Uit diverse rapportages, onder meer van het GRIP – zij het dat thans geen andere actuele informatie
beschikbaar is dan gedragrapportages over klagers verblijf in de EBI – komt naar voren dat klager bij een eventuele ontvluchting een maatschappelijk risico vormt. Het risico is dat gevreesd moet worden voor liquidaties in het criminele circuit. Klager
heeft zich in 2004 aan zijn detentie onttrokken met hulp van buitenaf. Klager kan als vluchtgevaarlijk worden gekwalificeerd. De beroepscommissie komt, de hiervoor genoemde omstandigheden tezamen en in onderling verband beziende, tot het oordeel dat in
redelijkheid kon worden geconcludeerd dat klager nog steeds een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten vormt. De selectiefunctionaris heeft daarom in redelijkheid
kunnen beslissen, mede gezien het advies van de adviescommissie, klagers verblijf in de EBI te verlengen. Het terzake door en namens klager gevoerde verweer kan hier niet aan afdoen. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 15 november 2010

secretaris voorzitter

Naar boven