Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/2056/JM-herziene uitspraak, 11 november 2010, beroep
Uitspraakdatum:11-11-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/2056/JM-herziene uitspraak

betreft: [klager] datum: 11 november 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 57 van het Reglement justitiële jeugdinrichtingen (Rjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) De Hartelborgt te Spijkenisse,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 9 juli 2009 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 29 september 2009, gehouden in de j.j.i. De Heuvelrug, locatie Eikenstein te Zeist, is klager gehoord, bijgestaan door zijn raadvrouw mr. M.B. Braanker. De inrichtingsarts verbonden aan de j.j.i. De Hartelborgt
heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 24 december 2008, betreft het niet adequaat behandelen van klagers hand nadat hij deze na het stukslaan van een glazen pot verwond had.

2. De feiten
Klager is op 6 oktober 2009 niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht omdat uit de stukken noch uit het verhandelde ter zitting een aannemelijke verklaring naar voren kwam voor het ruimschoots overschrijden van de termijn voor het indienen van een
verzoek om bemiddeling als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van het Rjj.
Op 17 maart 2010 heeft klagers raadsvrouw een beslissing van de beklagcommissie toegestuurd waarin klagers klacht, gericht tegen het niet tijdig doorzenden van zijn verzoek om bemiddeling naar de medisch adviseur bij het Ministerie van Justitie gegrond
is verklaard en klager, bij afzonderlijke beslissing, een tegemoetkoming van € 15,= is toegekend.
De beroepscommissie heeft aanleiding gezien haar uitspraak van 6 oktober 2009 te herzien.
Omdat er reeds een inhoudelijke behandeling heeft plaatsgehad, is er geen aanleiding de zaak nogmaals op zitting te brengen of partijen schriftelijk te laten reageren.

3. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager geeft aan dat hij een jampot tegen de muur kapot heeft gedrukt. Het glas van de jampot was niet zo dik. Het was maar een zachte klap die hij ermee gaf. Toch ging de jampot stuk. Hij begrijpt dat hij daarmee een risico liep dat er glas in de hand
kon komen. Hij had bloed aan zijn hand. Daarmee is hij naar de dokter gegaan. Hij voelde pijn. Hij kon niet voelen of er harde stukjes waren. Hij heeft gemeld dat er mogelijk glas in zijn hand zat. Klager voelde wel pijn naast de wond. Dat moest glas
zijn. De dokter heeft niet naar achtergebleven stukken gezocht. Hij heeft alleen gedrukt. Er zou geen glas in de wond zitten. Hij heeft er zalf op gesmeerd en er verband om gewikkeld. De volgende dag had klager pijn in zijn hand. Hij ging ermee naar
een
groepsleider. Klager is vijf dagen bij de medische dienst langs geweest. De wond liep in de lengterichting. Het was een smalle lijn, er kwam een soort vlees uit. Hij kon zijn wijs- en middelvinger niet bewegen. Dit heeft de arts niet onderzocht.

Namens klager is het volgende aangevoerd. De arts geeft gevraagd wat er gebeurd was en hoe het gebeurd was. De arts heeft de hand van klager niet onder de lamp bekeken. Hij heeft enkel links en rechts van de wond gedrukt. Licht en een loupe waren
noodzakelijk geweest voor een goede beoordeling. Het glas is uiteindelijk gaan zweven en is elders weggehaald. Er was sprake van een oppervlakkige controle. Klager is bij diverse groepsleiders geweest met pijnklachten. Er was sprake van verdenking van
een compartimentsyndroom. Pas vijf dagen later volgt echter de verwijzing naar het ziekenhuis. Daar vinden de noodzakelijke onderzoeken plaats. Pas toen de tweede behandelend arts ernaar keek volgde een tweede ziekenhuisverwijzing. Dit had de dag na de
eerste controle door de arts moeten gebeuren. De betreffende afdeling van het ziekenhuis was dicht. De Medisch adviseur geeft aan dat patiënten zelf voelen als er iets in de hand zit. Klager heeft het steeds gevoeld. Er had een nader onderzoek
ingesteld
moeten worden. De arts stelt het glas te hebben verwijderd en na onderzoek de hand te hebben verbonden. Hij had echter moeten zoeken op suspect glas.
Subsidiair wordt gesteld dat het dossier moet worden aangevuld met stukken omtrent de aangetroffen stukken glas en het horen van de groepsleiders en dat klager erop heeft aangedrongen nader onderzoek te verrichten alsmede het antwoord op de vraag
waarom
hij na vijf dagen wederom naar het ziekenhuis moest.
Op 19 december 2008 kwam klager omstreeks 13.00 uur wederom bij de arts in de inrichting. Hij werd meteen doorgestuurd. De eerste hulp was dicht. Klager werd opgevangen en er werd bloed afgenomen en onderzocht. De arts wilde een röntgenfoto, maar de
betreffende afdeling was dicht. Dat was op vrijdag omstreeks 15.00 uur. Klager moest daarom maandag of dinsdag terug komen.
Klager geeft aan dat de dokter van het ziekenhuis ook heeft gekeken. Klager weet niet meer of deze arts gevoeld heeft. Hij heeft antibiotica en een mitella gekregen.

De inrichtingsarts heeft in reactie op het ingestelde beroep aangegeven dat hij klager op 14 december 2008 omstreeks 18.30 uur zag met een glasverwonding van zijn hand, welke na onderzoek verbonden werd. Voor verdere controle is klager verwezen naar
het
maandagochtendspreekuur. Van het verdere verloop is de arts later op de hoogte gesteld. De arts is van mening dat niet het achterblijven van een glasstuk de klachten veroorzaakt heeft maar wel de impact waarmee klager zijn verwonding heeft toegebracht.
In een maanden later plaatsvindend spreekuurcontact zag de arts hem terug en heeft hij klager, in antwoord op zijn vraag of een directe verwijzing zijn klachten hadden kunnen voorkomen, van zijn inzicht op de hoogte gebracht.

4. De beoordeling
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat klager op 14 december 2008 een jampot tegen de muur heeft stukgeslagen en daarbij zijn hand heeft verwond. Gelet op de dikte van het glas welke jampotten hebben wordt aangenomen dat klager
een behoorlijk harde klap gemaakt moet hebben met de jampot in zijn hand, anders zou deze niet zijn stuk gegaan. Als klager dit aan de arts had aangegeven, had deze wellicht kunnen vermoeden dat het glas dieper in de hand zat dan verwacht. Klager
heeft,
blijkens zijn eigen verklaring, tegen de arts gezegd dat het maar een zachte klap was geweest. Door deze mededeling heeft de arts, nu het eerste onderzoek geen bijzonderheden opleverde, niet hoeven verwachten dat er meer glas in de hand zou zijn
blijven
zitten. De arts heeft de wond bekeken en, zoals klager zelf aangeeft, naast de wond gedrukt en niets aangetroffen. Aangenomen wordt dat de wond goed is geïnspecteerd.
Klager kon ook zelf niet aangeven of er harde stukjes in de hand waren achtergebleven. Daarbij is glas met een lamp en een vergrootglas niet altijd zichtbaar. Niet gesteld kan worden dat een dergelijk onderzoek wezenlijk meer zou hebben aangetoond. Van
een noodzaak klager meteen naar het ziekenhuis te sturen was dan ook op dat moment geen sprake. Het handelen van de arts op 14 december 2008 kan dan ook niet als onzorgvuldig worden aangemerkt. Los van de vraag of het vermoeden bestond dat er glas in
de
hand zou zitten, is dat gegeven dat er glas zou zitten op zich niet van dien aard dat daar met spoed in het weekend nader naar gekeken zou moeten worden. Het is niet onredelijk een dergelijk trauma over het weekend heen te tillen, mits er goede
afspraken gemaakt worden over de controle. Gebleken is dat er de dagen na het incident goede controles hebben plaatsgehad, waarbij geen bijzonderheden zijn gesteld of geconstateerd. Toen op 19 december 2008 alarmsymptomen ontstonden, is klager alsnog
meteen naar het ziekenhuis doorgestuurd. De vertraging die aldaar is opgetreden kan de huisarts niet worden aangerekend. De uitval van de gevoeligheid alsmede de buigfunctie kunnen door meerdere oorzaken zijn ontstaan, welke ook in een later stadium
kunnen zijn opgetreden.
Hoewel begrijpelijk is dat klager onvrede heeft met de gevolgen die hij aan het incident heeft overgehouden, is de beroepscommissie het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan
worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 55 Rjj neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. B.J. de Jong, voorzitter,
drs. L.E.M. Kleipool en dr. ing. C.J. Ruissen, leden, bijgestaan door mr. I. Lispet, secretaris,
op 11 november 2010

secretaris voorzitter

Naar boven