Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2514/GB, 10 november 2010, beroep
Uitspraakdatum:10-11-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 10/2514/GB

Betreft: [klager] datum: 10 november 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.A. Schadd, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 17 augustus 2010 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar de gevangenis De Berg te Arnhem afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 3 april 2002 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis BGG te Vught.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager meent dat met name gelet op de duur van zijn verblijf in het huidige regime, de selectiefunctionaris meer gemotiveerd moet aangeven waarom plaatsing in een regime van algehele gemeenschap niet mogelijk is. Klager krijgt telkens te horen dat zijn
gedrag kennelijk niet zodanig is dat dit selectie voor een milder regime mogelijk maakt. Klager heeft in een eerder stadium van zijn huidige detentie wel degelijk in andere regimes verbleven, waar het ook relatief goed is gegaan. Klagers gedrag wordt
ook regelmatig uitgelokt door het personeel. Zo is het voorgekomen dat klager om de drie dagen een celinspectie moest ondergaan. Klager wil vaak bellen maar mag niet bellen terwijl medegedetineerden wel mogen bellen. Klager wenst nadrukkelijk op te
merken dat hij met medegedetineerden goed overweg kan en dat hij, anders dan vermeld in allerlei rapportages, niet in discussie gaat met personeelsleden. Klager heeft thans vernomen dat kennelijk niet alleen zijn gedrag in de weg staat aan een ander
regime, maar ook het feit dat hij ongewenst vreemdeling zou zijn. Klager wil dit laatste wel aannemen, maar ziet niet in waarom hij dan niet bijvoorbeeld naar Veenhuizen kan worden overgeplaatst.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager staat gedurende zijn gehele detentie bekend als een grote zeurkous. Hij vraagt veel en vaak hetzelfde aan verschillende mensen. Klager kwam in contact met personeel arrogant over. Klager had veel problemen met de regelgeving en moest regelmatig
worden aangesproken om op tijd klaar te staan voor een activiteit. Hij nam zeer regelmatig deel aan de geboden activiteiten en nam ook deel aan de arbeid. Zijn werkzaamheden deed hij naar behoren. De omgang met personeel en medegedetineerden was
wisselend en klager heeft mede daardoor verschillende rapporten gehad. Klager heeft in 2003 enige tijd in de extra beveiligde inrichting unit 5 te Vught verbleven omdat klager verdacht werd van betrokkenheid bij een gijzelingsactie in het Gerechtshof
te
Arnhem. Vanaf het begin van klagers verblijf in Almelo valt het dwingende en dominante van zijn gedrag op. Dit gedrag heeft hij in iedere inrichting laten zien. Hij laat regelmatig merken dat hij het op de gevangenisafdeling niet naar zijn zin heeft.
In
andere inrichtingen is alles volgens hem beter. Ook medegedetineerden hebben vaak last van zijn dominante gedrag. Klager probeert hen duidelijk te maken welke rechten ze allemaal hebben in de gevangenis. Medegedetineerden horen klagers verhalen wel aan
maar lijken er niks mee te doen. In april 2010 heeft klager aangegeven dat het hem wel een iso-plaatsing waard is als mensen niet normaal tegen hem kunnen doen. Begin augustus 2010 is klager verdacht van het stelen van spullen van de cel van een
medegedetineerde. Meerdere medegedetineerden bevestigen dat klager op de bewuste cel is gezien. Klager ontkent spullen te hebben gestolen. De zaak kon niet hard gemaakt worden waardoor de kosten van de gestolen spullen door de inrichting zijn vergoed.
Tot op heden blijft klager de grenzen van het toelaatbare opzoeken en deinst hij er niet voor terug om het afdelingspersoneel op dwingende wijze tegen elkaar uit te spelen. Dit gedrag is niet veranderd sinds hij in de isoleercel is geplaatst. In de
inrichting waar klager thans verblijft, is klagers contact naar het personeel puur functioneel. Zijn vraagstelling is dwingend en hij wil alles meteen opgelost zien. Als men hem moet corrigeren gaat klager meteen de discussie aan en probeert altijd
zijn
gelijk te krijgen. Wanneer hij zijn gelijk niet krijgt, negeert hij het desbetreffende personeelslid totaal. Na een niet bevredigend antwoord stapt hij even zo vrolijk naar een ander personeelslid en hoopt dan een positief antwoord te krijgen. Klager
probeert met iedereen contact te leggen maar dit wordt niet door iedereen gewaardeerd. Het komt met regelmaat voor dat klager goederen van andere gedetineerden op cel heeft. Hij heeft hier al een aantal rapporten voor gekregen. Het lijkt nog niet tot
hem door te dringen dat hij in deze scherp in de gaten wordt gehouden. Klager heeft op 27 juli 2010 wederom een rapport gehad omdat hij medicatie op cel had. Ook heeft hij teveel kleding op cel. Hiervoor is hij voorwaardelijk gestraft en heeft de
opdracht gekregen om een gedeelte van zijn spullen uit te voeren c.q. op te laten slaan in de visitatie. Deze opdracht was voor hem wederom een reden om in beklag te gaan en met personeel in de discussie te gaan. Sinds klagers verblijf in de inrichting
waar hij thans verblijft, heeft hij acht disciplinaire straffen opgelegd gekregen. Klager verblijft onrechtmatig in Nederland. Klager heeft in het verleden meerdere keren in een normaal regime verbleven, maar ook in bijzondere regimes. Uit het aantal
rapporten tijdens zijn huidige verblijf in de gevangenis BBG Vught en uit het gedrag en functioneren van klager blijkt niet echt dat klagers houding is veranderd. Vanuit een algeheel regime is hij telkens weer teruggeplaatst naar een beheersregime. Ook
heeft hij in zwaardere regimes verbleven, zoals de Extra Beveiligde Inrichting unit 5 te Vught en de Landelijke Afdeling Beheersgevaarlijke Gedetineerden te Vught. Uit die regimes is klager weggeplaatst om te bewijzen dat hij het in lichtere regimes
wel
kon bolwerken. Plaatsing in de normale regimes zoals het regime van algehele gemeenschap, heeft klager niet volgehouden en daar vandaan is hij telkens weer teruggeplaatst naar een beheersregime. De selectiefunctionaris heeft geen aanwijzingen waaruit
blijkt dat klager uitgelokt wordt door het personeel. Klager verzoekt overplaatsing naar de gevangenis De Berg. Klager is een strafrechtelijk vreemdeling en bij uitplaatsing van een BGG-regime zou hij in een VRIS-inrichting geplaatst moeten worden.
Zodra klager dan ook het BGG-regime kan verlaten, zal hij in een dergelijke inrichting geplaatst worden.

4. De beoordeling
Een (al dan niet onherroepelijk) tot gevangenisstraf veroordeelde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele gemeenschap, tenzij hiervoor op grond van de persoonlijkheid en/of het gedrag van de betrokkene gewichtige
contra-indicaties bestaan. De selectiefunctionaris heeft de omtrent klagers persoonlijkheid en gedrag verstrekte gegevens in redelijkheid kunnen aanmerken als een contra-indicatie in bovenbedoelde zin. Derhalve is de beslissing om klagers verzoek tot
overplaatsing naar een inrichting met een regime van algehele gemeenschap af te wijzen niet als onredelijk of onbillijk aan te merken. Hetgeen door en namens klager naar voren is gebracht, kan niet tot een ander oordeel leiden. Gelet op het
vorenstaande
dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema,
voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. van Alff, secretaris, op 10 november 2010

secretaris voorzitter

Naar boven