nummer: 10/2804/GV
betreft: [klager] datum: 8 november 2010
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.L.A. le Cocq d’Armandville, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 21 september 2010 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman, het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager is op 29 juni 2010 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden wegens zware mishandeling met de dood tot gevolg. Het Openbaar Ministerie als ook klager hebben hoger beroep ingesteld. Gezien artikel 14, eerste lid, van de Regeling
tijdelijk
verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling), voldoet klager aan de criteria om voor algemeen verlof in aanmerking te komen. De snelle recidive dient buiten beschouwing gelaten te worden, omdat de veroordeling daarvan was voor een feit dat meer dan
elf jaar geleden zou hebben plaatsgevonden. Klagers zogenaamde betrokkenheid kwam in beeld door een dna-match van het NFI, waarbij het NFI aanvankelijk ook nog het dna van klager verwisseld had met dat van een ander. Desondanks heeft klager zijn straf
uitgezeten als modelgedetineerde. Door een zeer ongelukkige samenloop van omstandigheden is klager betrokken geraakt bij een feit, zonder daar zelf op aan te sturen, waarvoor hij thans gedetineerd zit. Een geslaagd beroep op noodweer kan niet worden
uitgesloten. Daarnaast levert zijn gedrag, voorafgaand aan detentie, geen weigeringsgrond op als bedoeld in artikel 4 van de Regeling. Hiervoor wordt verwezen naar jurisprudentie. Klager functioneert goed in detentie. Er zijn geen indicaties voor een
risico van een gestoord verlof of van maatschappelijke onrust. De weigeringsgrond maatschappelijke onaanvaardbaarheid is niet opgenomen in de Regeling. In ieder geval is geen sprake van een goede onderbouwing, waarbij de enkele verwijzing naar een
zogenaamde snelle recidive onvoldoende is. Klager mag niet de dupe worden van een onnodige vertraging van een Risc-analyse. De uitslag van de Risc-analyse is reeds bekend. Klager dient deel te nemen aan een agressiecursus buiten de inrichting. Door het
toekennen van algemeen verlof kan klager deelnemen aan de cursus.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is op 29 december 2009 ontslagen uit detentie vanuit een penitentiair programma. Op 1 januari 2010 is klager opnieuw gearresteerd en preventief ingesloten. Dat is zeer snel na zijn invrijheidsstelling. Het feit dat klager drie dagen na zijn
detentie is opgepakt op verdenking van een ernstig strafbaar feit en dat hij terzake daarvan inmiddels in eerste aanleg is veroordeeld, maakt het maatschappelijk onaanvaardbaar dat hij nu in aanmerking komt voor vrijheden tijdens zijn detentie. Hij is
daarom geselecteerd voor een normaal beveiligde inrichting. In het kader van Terugdringen Recidive kan een Risc afgenomen worden ten einde vast te stellen of interventies geïndiceerd zijn met het doel om recidive te voorkomen.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting Dordrecht heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Den Haag heeft net als de politie Lelystad aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlofverlening .
3. De beoordeling
Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee en een half jaar met aftrek, wegens zware mishandeling met de dood tot gevolg. De fictieve einddatum valt op of omstreeks 24 augustus 2011.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag.
Bij de stukken is een uittreksel Justitiële Documentatie gevoegd. Daaruit blijkt dat klager sinds zijn jeugd bekend is bij Justitie en dat hij meerdere malen is veroordeeld voor ernstige misdrijven. Klager is drie dagen na zijn laatste detentieperiode
opnieuw gearresteerd wegens een nieuw strafbaar feit, te weten zware mishandeling met de dood tot gevolg, waarvoor hij thans is gedetineerd. De beroepscommissie is van oordeel dat bij de beoordeling van een verlofaanvraag zowel informatie van voor als
tijdens de detentie kan worden betrokken. Gezien de ernst van de feiten waarvoor klager eerder is veroordeeld en de ernst van het feit waarvoor klager thans gedetineerd is, is de beroepscommissie van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse
contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze, ondanks de positieve adviezen, een afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en
gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b en e van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 8 november 2010
secretaris voorzitter