Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/1928/GA, 5 november 2010, beroep
Uitspraakdatum:05-11-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/1928/GA

betreft: [klager] datum: 5 november 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. N.A. Heidanus, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 2 juli 2010 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 oktober 2010, gehouden in de locatie De Berg te Arnhem, zijn gehoord [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Veenhuizen bijgestaan door [...], stagiair beklagzaken.
Klager en zijn raadsman voornoemd hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie. Bij schrijven van 5 oktober 2010 heeft de raadsman aangegeven te blijven bij de eerder door hem namens klager
ingenomen standpunten, als verwoord in zijn schrijven van zowel 2 augustus 2010 als 25 juni 2010.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de beklagen en de uitspraak van de beklagcommissie
De beklagen betreffen:
-Bp 2010/000032 een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel voor de duur van vier dagen ingaande 16 april 2010 omdat klager geweld jegens een medegedetineerde heeft gebruikt;
-Bp 2010/000035 een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van 14 dagen ingaande 20 april 2010 in afwachting van herselectie.

De beklagcommissie heeft de beklagen ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht.
De beslissing om aan klager een disciplinaire straf op te leggen voldoet op verschillende punten niet aan de in de Pbw neergelegde (formele) vereisten. Zo is de disciplinaire straf onbevoegd opgelegd omdat uit de beslissing niet kan worden opgemaakt
dat
deze door de directeur is genomen, is klager niet gehoord voordat aan hem een disciplinaire straf is opgelegd en bestond voor zijn insluiting op 16 april 2010 om 11.45 uur geen wettelijke grondslag. Inhoudelijk betwist klager een medegedetineerde in
het
gezicht te hebben geduwd en/of geschopt te hebben. Hij erkent wel dat hij de medegedetineerde heeft weggeduwd. Klager betwist eveneens dat hij zou hebben gezegd dat hij niet kon garanderen dat er geen volgend incident zou plaatsvinden. Klager heeft
enkel gezegd dat hij niet wist of er nog iets zou gaan gebeuren, omdat hij geen helderziende is. Dit moge weliswaar cynisch zijn, maar van een reële bedreiging voor de orde en veiligheid in de inrichting was geen sprake. Klager was rustig en
meewerkend.
De oplegging van de disciplinaire straf is in feite in zijn geheel gebaseerd op de verklaring van een medegedetineerde aan het personeel dat er ruzie was geweest tussen klager en een medegedetineerde. Het personeel heeft zelf niets gezien van de ruzie
en ook de aanwezige camera’s hebben niets geregistreerd. Wie van de gedetineerden van de afdeling door het personeel is gehoord is niet duidelijk geworden; de getuigenverklaringen worden niet door de inrichting overgelegd. Ook wordt geen afschrift van
de sanctiekaart van de p.i. Veenhuizen overgelegd. Klager betwist dat het enkele duwen van een medegedetineerde kan worden gekwalificeerd als toepassing van geweld. De straf staat in geen verhouding tot het vergrijp.
Met betrekking tot de opgelegde ordemaatregel geldt dat niet aan de geldende vereisten is voldaan en dat de beslissing niet, althans onvoldoende, is gemotiveerd. De ordemaatregel op 20 april 2010 volgde direct op de op 16 april 2010 opgelegde
disciplinaire straf waardoor feitelijk sprake is van een omzetting van de disciplinaire straf naar een ordemaatregel. Een omzetting die krachtens de Pbw niet mogelijk is. De ordemaatregel is niet naar aanleiding van een nieuw verslag opgelegd en er was
ook geen sprake van een nieuw incident. De conclusie kan dan ook niet anders zijn dan dat de ordemaatregel op basis van dezelfde feiten als de disciplinaire straf is opgelegd.
De inrichting heeft niet nader gemotiveerd waarom de orde en veiligheid in de inrichting noopten tot een voortgezet verblijf van klager in afzondering. Ook voor de herselectie geldt dat daarvoor de noodzaak niet , althans onvoldoende is aangetoond. De
enkele mededeling dat sprake is van onrust onder de medegedetineerden is volstrekt niet voldoende. Dit klemt te meer nu er reeds vier dagen waren verstreken en er bovendien geen sprake was van een massale vechtpartij waarbij gewonden zijn gevallen,
maar
van een woordenwisseling met over en weer een duw. Daarnaast is door de inrichting volledig voorbijgegaan aan het belang dat klager heeft bij een voortgezet verblijf in de beperkt beveiligde inrichting.
In dit geval zijn de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit geschonden. Afzondering ter handhaving van de orde en de veiligheid in de inrichting mag pas in aanmerking komen als niet met minder ingrijpende maatregelen kan worden volstaan. Het
gaat
derhalve om een “ultimum remedium”. Daarnaast mogen ordemaatregelen nooit langer duren dan strikt noodzakelijk is. Bovendien is niet, althans onvoldoende, aangetoond dat de ordemaatregel enkel in een afzonderingscel ten uitvoer kon worden gelegd en
niet
in de eigen verblijfsruimte. Niet gebleken is dat de inrichting de commissie van toezicht van de afzondering van klager in kennis heeft gesteld. Tot slot is niet duidelijk of er sancties zijn genomen richting de medegedetineerde en zo nee waarom niet.

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De disciplinaire straf is opgelegd door een collega plaatsvervangend vestigingsdirecteur. De handtekening op de schriftelijke mededeling is van haar. Overigens is inmiddels intern afgesproken om voortaan de naam en de functie te vermelden op de
beslissingen.
Klager is voorafgaand aan de oplegging van de disciplinaire straf gehoord, dat blijkt ook uit de schriftelijke mededeling.
Het personeel heeft zelf niets gezien van de ruzie. Aan de personeelsleden zijn mededelingen gedaan door de gedetineerden van de afdeling. Die willen, begrijpelijkerwijs, zelf niets op schrift stellen. Het schriftelijk verslag is mede-ondertekend door
piw-er V. Een kopie daarvan wordt aan de beroepscommissie overlegd. Dit betekent dat er twee verklaringen van piw-ers zijn over het gebeuren. Een straf van vier dagen is in dit geval zeker proportioneel te noemen. Duwen is al toepassing van fysiek
geweld.
De ordemaatregel is aansluitend aan de disciplinaire straf opgelegd, maar op hele andere gronden. Klager is voorafgaand aan de oplegging van de ordemaatregel gehoord, dat blijkt ook uit de schriftelijke mededeling. Klager kon in dat gesprek niet
garanderen dat er niet weer een incident zou gebeuren. Er was veel onrust op de afdeling. Klager had vaker ruzie met medegedetineerden gehad. Nu er geen garantie was dat de orde en veiligheid in de inrichting gewaarborgd kon worden, is klager in
afzondering geplaatst. Het halfopen regime binnen de inrichting brengt met zich dat contact tussen gedetineerden niet kan worden voorkomen bij een plaatsing in de eigen verblijfsruimte. Daarom is klager in een afzonderingscel geplaatst in afwachting
van
herselectie.

3. De beoordeling
Met betrekking tot de disciplinaire straf: gelet op de toelichting ter zitting is aannemelijk dat de beslissing door de directeur is genomen. Ook is aannemelijk dat klager is gehoord voorafgaand aan de oplegging van de disciplinaire straf. Klager
erkent
de medegedetineerde te hebben geduwd en dat is toepassing van geweld, ongeacht wat er op de sanctiekaart van de inrichting staat. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan de opgelegde disciplinaire straf bij afweging van alle in aanmerking komende
belangen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Met betrekking tot de ordemaatregel: gelet op de vermelding op de schriftelijke mededeling en de toelichting ter zitting is aannemelijk dat klager voorafgaand aan de oplegging van de ordemaatregel is gehoord. Dat de ordemaatregel aansluitend aan de
disciplinaire straf is opgelegd maakt niet dat sprake is van omzetting van de disciplinaire straf naar de ordemaatregel. De beslissing tot oplegging van de ordemaatregel is op andere gronden genomen. Gelet op het incident tussen klager en de
medegedetineerde, dat de nodige onrust op de afdeling teweeg heeft gebracht, en de houding van klager zoals die uit de stukken en de toelichting ter zitting naar voren komt is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing tot plaatsing in
afzondering in een afzonderingscel voor de duur van 14 dagen in afwachting van herselectie bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, J. Schagen MA en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Jousma, secretaris, op 5 november 2010

secretaris voorzitter

Naar boven