Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0958/GA, 22 oktober 2010, beroep
Uitspraakdatum:22-10-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/958/GA

betreft: [klager] datum: 22 oktober 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 24 maart 2010 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichtingen Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 29 september 2010, gehouden in de p.i. Grave, is [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Vught, gehoord.
Klager, van wie geen adres of verblijfplaats in Nederland bekend is, is niet kunnen worden opgeroepen om ter zitting te verschijnen.
Klagers raadsman, mr. J. van Riet, heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een verlenging van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van 14 dagen, welke ordemaatregel extern ten uitvoer werd gelegd in de Landelijke afzonderingsafdeling (l.a.a.) te Vught.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. De uitspraak van de beklagrechter is onjuist. Klager zal aan zijn advocaat vragen een onderzoek in te stellen. Een commissie van toezicht hoort
onafhankelijk
te zijn. Klager betwijfelt dit.
Namens klager is hieraan het volgende toegevoegd. Uit de toelichting van de directeur blijkt dat op basis van een botsing met het personeelslid werd besloten klager te plaatsen in de l.a.a. Klager heeft daar uitzonderlijk lang verbleven,
niettegenstaande het feit dat tegenover de door de betrokken cipier ingediende aanklacht ook een aanklacht zijdens klager werd ingediend. Dat laat de mogelijkheid open dat de reactie van klager weliswaar mogelijk niet juist was, maar niet
rechtvaardigde
dat de directie klager voor een zodanig lange periode op de l.a.a. plaatste, namelijk tot het einde van zijn detentie.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De beklagcommissie heeft het klaagschrift aangemerkt als gericht tegen de bejegening van klager door een medewerker van de inrichting. Kennelijk heeft klager bedoeld te klagen over de verlenging van zijn verblijf op de l.a.a. Klager heeft indertijd
aangegeven wraak te willen nemen op een personeelslid. Om die reden is hij voor herselectie voorgedragen en – in overleg met de selectiefunctionaris – in afwachting daarvan geplaatst op de l.a.a. Klagers opstelling jegens dat personeelslid is nooit
veranderd. Hij heeft lang op de l.a.a. moeten verblijven omdat de selectiefunctionaris langere tijd nodig had voor het nemen van een selectiebeslissing. De inrichting heeft in dit geval niet extreem lang gedaan over het opmaken van het selectieadvies.
Daaraan heeft klagers langere verblijf op de l.a.a. niet gelegen. Desgevraagd geeft de directeur aan niet te weten welke functionaris de bestreden verlengingsbeslissing heeft genomen. Hij herkent de onder deze beslissing staande handtekeningen niet.

3. De beoordeling
De beklagrechter heeft het beklag opgevat als zijnde gericht tegen de wijze waarop klager door een personeelslid is bejegend. In het klaagschrift staat echter dat klager zich wenst te beklagen over: “het plaatsen op de LAA door een afdelingshoofd van
de B-unit 7 te Vught...”. Klager stelt bovendien in zijn klaagschrift te klagen over een beslissing genomen op 21 januari 2010. Uit de stukken blijkt dat het hier gaat om de beslissing tot verlenging van de maatregel van plaatsing op de l.a.a. De
beroepscommissie is dan ook van oordeel dat klager in beklag bedoelde te gaan tegen de verlenging van de plaatsing op de l.a.a. Het feit dat klager daarna uitweidt over de wijze van bejegening door een bewaarder jegens gedetineerden maakt dit niet
anders. Klager had dan ook ontvankelijk verklaard moeten worden in zijn beklag.

De beroepscommissie zal het beklag wegens proceseconomische redenen zelf afdoen.

De mededeling (als bedoeld in artikel 58,eerste lid, van de Pbw) van de verlenging van de afzonderingsmaatregel is voorzien van twee handtekeningen en van de melding dat een ondertekening ‘i.o.’ heeft plaatsgevonden. Niet blijkt uit die mededeling wie
in welke functie heeft ondertekend. De directeur heeft ter zitting geen duidelijkheid met betrekking tot persoon en functie van de ondertekenaars kunnen geven.
Nu op grond van het bepaalde in artikel 5, vierde lid, van de Pbw aan de directeur de beslissing omtrent de plaatsing in afzondering en de verlenging hiervan is voorbehouden en niet kan worden vastgesteld dat de in beroep aan de orde zijnde beslissing
is genomen door de directeur, moet de bestreden beslissing geacht worden te zijn genomen in strijd met het wettelijk voorschrift van artikel 5, vierde lid, van de Pbw. Dat maakt dat het beklag alsnog gegrond dient te worden verklaard.

De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming en zal de hoogte daarvan vaststellen op € 45,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 45,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr J.A.M. de Wit, voorzitter en mr. M.A.G. Rutten en prof.dr. A.M. van Kalmthout leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 22 oktober 2010

secretaris voorzitter

Naar boven