Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2124/GB, 30 september 2010, beroep
Uitspraakdatum:30-09-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 10/2124/GB

Betreft: [klager] datum: 30 september 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 15 juli 2010 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de afwijzende beslissing om de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf door toepassing van elektronische detentie (hierna: e.d.) te ondergaan ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is door de Politierechter veroordeeld tot een gevangenisstraf van 57 dagen.

3. De standpunten
3.1 Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Conform de Circulaire wijziging toepassing elektronische detentie is klager aangeschreven door het Bureau Capaciteitsbenutting en Logistiek (BCL). Klager heeft aangegeven in aanmerking te willen komen voor e.d. Er heeft een intakegesprek plaatsgevonden
en er is een overeenkomst ondertekend. Klager heeft nimmer aangegeven dat hij zijn straf liever in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) wil ondergaan. Er lijkt sprake van een misverstand omtrent de voorwaarden, met name omtrent vrije tijd en
arbeidstijd. Aangegeven is dat klager op alle dagen van 15.00 uur tot 17.00 uur vrij te besteden had. Zo kon hij zijn werk niet uitvoeren en dit heeft voor verwarring gezorgd. Klager is bereid deel te nemen aan e.d. met alle voorwaarden zoals
overeengekomen. Toen bekend werd dat klager geen e.d. kon ondergaan op zijn werk in verband met zijn verblijfsstatus, is gevraagd om de beslissing uit te stellen omdat op 12 maart 2010 een aanvraag is ingediend bij de IND om klager in het bezit te
stellen van een verblijfsaantekening waarbij arbeid vrij is toegestaan. De beslissing daarop werd binnen afzienbare tijd verwacht. Zou e.d. op het werk niet toegestaan worden, dan zou klager e.d. thuis willen ondergaan in plaats van in een
penitentiaire
inrichting. Klager wil zijn beroep mondeling toelichten.

3.2 De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Op 6 april 2010 heeft klager schriftelijk kennisgenomen van het feit dat hij een gevangenisstraf dient te ondergaan. Klager heeft ook verklaard gevolg te zullen geven aan de oproep van het BCL tot het melden in een b.b.i. Omdat klager voldeed aan de
criteria voor e.d. is op 31 mei 2010 een intakegesprek gevoerd. Dat gesprek was onder meer gericht op het in kennis stellen van de voorwaarden die verbonden zijn aan e.d. Klager werd in het verlengde daarvan ingepland om op 7 juni 2010 aangesloten te
worden op e.d. Op 7 juni 2010 heeft klager kenbaar gemaakt dat hij niet aanmerking wilde komen voor e.d. en dat hij zijn straf liever onderging in een b.b.i. Daarop is op dezelfde dag een negatieve beslissing genomen ten aanzien van e.d. Hiertegen is
bezwaar gemaakt, welk bezwaar op 15 juli 2010 ongegrond is verklaard. Tijdens een telefoongesprek heeft klager verteld dat hij in de veronderstelling was dat hij tijdens e.d. zijn winkel mocht blijven draaien, maar dat bleek in een later stadium niet
mogelijk. Dit is voor de selectiefunctionaris aanleiding geweest om contact op te nemen met de Penitentiaire inrichting administratie (PIA) Rotterdam. Daaruit bleek dat klager werkte in zijn eigen zaak. Na controle van de documenten bleek dat klager
een
vreemdelingendocument heeft waarop staat dat werken in Nederland niet is toegestaan. Daarop is klager op 7 juni 2010 telefonisch medegedeeld dat hij wel in aanmerking zou kunnen komen voor e.d., maar dat hij niet zou mogen werken omdat dat is
aangegeven
op het document van de IND. Daarop heeft klager aangegeven dat hij niet geïnteresseerd was in e.d., dat hij de gevolgen daarvan wel zou zien en dat hij contact zou opnemen met zijn raadsman. Daarom werd op 7 juni 2010 geen e.d. gerealiseerd.

4. De beoordeling
4.1. De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek van klager om het beroep mondeling toe te lichten af.

4.2. In de stukken bevindt zich een overeenkomst Elektronische Detentie. Het was klager ten tijde van de intake bekend dat de aansluiting gepland stond op 7 juni 2010. Uit de voorwaarden van de overeenkomst is op te maken dat het klager in het kader
van e.d. was toegestaan om zijn werk te blijven uitoefenen. Uit zijn verblijfsdocument was klager bekend dat hij niet mocht werken. Het lag derhalve op de weg van klager om in verband met zijn verblijfsstatus zo spoedig mogelijk een tewerkstelling te
verkrijgen en de PIA over het ontbreken daarvan tijdig te informeren, waarna de voorwaarden eventueel aangepast hadden kunnen worden. Nu de PIA zelf geconstateerd heeft dat het klager niet toegestaan is om betaalde arbeid te verrichten, hadden de
voorwaarden van e.d. gewijzigd kunnen worden. De op de onder 3.2. genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, nu aannemelijk geoordeeld kan worden dat klager op 7 juni
2010 telefonisch heeft aangegeven dat hij niet meer in aanmerking wilde komen voor e.d., niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. J.P. Balkema, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 30 september 2010

secretaris voorzitter

Naar boven