Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2575/GV, 28 september 2010, beroep
Uitspraakdatum:28-09-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/2575/GV

betreft: [klager] datum: 28 september 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.L. Plas, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 25 augustus 2010 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager kan zich niet verenigen met de afwijzing van het verzoek om algemeen verlof. De directeur van de locatie Westlinge heeft positief geadviseerd en opgemerkt dat zijns inziens verlof voor
één
dag, teneinde klager te laten bewijzen dat hij met vrijheden om kan gaan, toegestaan kan worden. Ook de Advocaat-Generaal heeft aangegeven geen bezwaren te hebben tegen het verlenen van algemeen verlof. Klagers verlofadres is door de politie akkoord
bevonden. Om die reden is de afwijzing onbegrijpelijk. Het verzoek is afgewezen omdat klager zich tijdens zijn huidige detentie zou hebben schuldig gemaakt aan een nieuw strafbaar feit. Dat is onjuist. De vrijheidsstraf die hij thans ondergaat, is
opgelegd naar aanleiding van dat strafbare feit. Ook heeft hij zich niet onttrokken aan zijn detentie. Klager moest zich indertijd melden voor onderwijs bij een Penitentiair Trainingscentrum (PTC) maar kon dat niet omdat hij toen was aangehouden voor
dat door hem gepleegde strafbare feit. Er is dus geen sprake geweest van een onttrekking aan detentie. Voor zover door de Minister wordt aangevoerd dat klager tijdens zijn huidige detentie een poging tot ontvluchting zou hebben ondernomen, geldt dat
klager met die omstandigheid niet bekend is. Klager is van mening dat de tenuitvoerlegging van de detentie op grond van artikel 2 van de Pbw zoveel mogelijk dienstbaar moet worden gemaakt aan de voorbereiding voor terugkeer in de maatschappij. Om die
reden heeft klager er groot belang bij aan te kunnen tonen dat hij om kan gaan met verleende vrijheden. De beslissing van de Minister ondermijnt dit doel.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Omdat klager zich tijdens zijn huidige detentie heeft schuldig gemaakt aan een nieuw strafbaar feit, waarvoor hij inmiddels is veroordeeld, is het verzoek om algemeen verlof afgewezen. Dit in verband met de vrees voor herhaling en in verband met
gebleken onbetrouwbaarheid bij het nakomen van afspraken. Naar de mening van de Minister perkt een beperkte toewijzing van het verzoek die recidivekans onvoldoende in.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Westlinge heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, met dien verstande dat geadviseerd wordt klager één dag algemeen verlof te verlenen om hem in staat te stellen te bewijzen dat hij met vrijheden om kan
gaan.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Arnhem heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het verlenen van algemeen verlof of klagers plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting.
De politie Almere heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een verblijf van klager op het opgegeven verlofadres.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar en zes maanden met aftrek, wegens
– kortweg – gekwalificeerde diefstal. Aansluitend dient hij een principale hechtenisstraf van vier weken te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 11 april 2011. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire
hechtenis van vijf dagen te ondergaan.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie heeft eerder, in haar uitspraken met de kenmerken 10/1710/GV en 10/2358/GV, de door klager ingestelde beroepen tegen de afwijzing van het eerste en tweede verzoek om algemeen verlof ongegrond verklaard. Die afwijzing was – steeds –
gegrond op de omstandigheid dat klager tijdens zijn huidige detentieperiode een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd, waardoor de vrees voor herhaling bestaat en klager blijk heeft gegeven gemaakte afspraken niet na te kunnen komen.

Door en namens klager is aangevoerd dat klager niet tijdens zijn huidige detentie een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd, zodat dit geen grond kan zijn voor de afwijzing. Het standpunt van klager, dat het betreffende strafbare feit niet is gepleegd
tijdens zijn huidige detentie, is op zich juist. Zoals is overwogen in de beslissing met kenmerk 10/2358/GV van 27 september 2010, heeft klager tijdens zijn deelname aan een penitentiair programma, als onderdeel van zijn vorige detentie, het strafbare
feit gepleegd, waarvoor hij nu vast zit. Die omstandigheid vormt vooralsnog een forse contra-indicatie voor verlofverlening, welke een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle
in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

De beroepscommissie merkt daarbij nog op dat, nu klagers invrijheidstelling in april 2011 te verwachten valt, er enig moment komt waarop hij in staat dient te worden gesteld een terugkeer in de maatschappij voor te bereiden. Dat moment is nu evenwel
nog
niet daar.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 28 september 2010

secretaris voorzitter

Naar boven