Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0138/GA, 10/0187/GA en 10/188/GA, 21 juni 2010, beroep
Uitspraakdatum:21-06-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/138/GA, 10/187/GA en 10/188/GA

betreft: [klager] datum: 21 juni 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Serrarens, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen drie uitspraken van 22 december 2009 van de beklagcommissie bij de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) Te Roer te Roermond,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 juni 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, is klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J. Serrarens, gehoord.
De directeur van de z.b.b.i. Te Roer heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Het beroep is eerder ter zitting van de beroepscommissie van 26 maart 2010 behandeld. Van die behandeling is verslag opgemaakt en de behandeling van het beroep is toen aangehouden tot de zitting van 4 juni 2010, zulks teneinde de directeur van de
z.b.b.i. Te Roer in de gelegenheid te stellen zijn standpunt ten aanzien van het beroep nader toe te lichten. De directeur heeft zijn standpunt niet nader toegelicht.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. het niet toestaan aan klager om zijn advocaat op het advocatenkantoor te bezoeken (10/138/GA);
b. het niet per ommegaande versturen van een verzoek om strafonderbreking aan de selectiefunctionaris (10/187/GA);
c. het aan klager geven van een officiële waarschuwing in verband met zijn werkhouding (10/188/GA).

De beklagcommissie heeft alle onderdelen van het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Ter zitting van de beroepscommissie van 26 maart 2010 hebben klager en zijn raadsvrouw het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Ten aanzien van het beroep met kenmerk 10/138/GA:
Klager had in eerste instantie toestemming gekregen om zijn advocaat op haar kantoor te gaan bezoeken. Dat bezoek had betrekking op een door klager in te stellen beklagzaak. In de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) Te Roer krijgen de
gedetineerden veelal toestemming om de advocaat te bezoeken. Het betreft dan meestal overleg over hun strafzaak. De directeur heeft tegen klager gezegd dat hij geen advocaat nodig had voor zijn beklagzaken en dat die advocaat, als klager vond dat hij
wel rechtskundige bijstand nodig had, hem maar in de inrichting moest komen bezoeken. Indien een gedetineerde de inrichting verlaat om zijn advocaat te bezoeken, dient de advocaat een bevestiging van de afspraak te zenden aan de inrichting. Klager
wilde
de advocaat bezoeken omdat hij van de directeur een waarschuwing had gekregen. Bij die gelegenheid kreeg hij niet de kans om zijn kant van het verhaal te vertellen. Daarop heeft hij toen aangegeven dat hij een advocaat zou inschakelen.
Ten aanzien van het beroep met kenmerk 10/187/GA:
Klager had een verzoek ingediend om strafonderbreking in verband met een civiele procedure in Duitsland. Dat verzoek is overigens afgewezen. Nadat hij dat verzoek had ingediend, heeft de inrichting één maand gewacht met het doorzenden van dat verzoek
aan de selectiefunctionaris. Klager had al veel eerder tegenover een medewerker van het bureau selectie- en detentiebegeleiding (b.s.d.) aangegeven dat hij voornemens was om strafonderbreking te verzoeken. Uiteindelijk werd klager te kennen gegeven dat
hij de Duitse justitie maar had moeten vragen om het proces in Nederland te voeren. In dat proces ging het om een vordering van € 44.000,=. De in beroep aan de orde zijnde klacht ziet op het tijdsverloop tussen het indienen van het verzoek en het
doorzenden daarvan door de inrichting. Klager heeft bij het indienen meteen te kennen gegeven dat er haast was bij het verzoek. Indien klager tijdig had geweten dat het verzoek zou worden afgewezen, had hij nog een kort geding kunnen aanspannen om de
rechtszaak in Duitsland bij te kunnen wonen. Klager had grote belangen bij de aanwezigheid op die zitting in Duitsland.
Ten aanzien van het beroep met kenmerk 10/188/GA:
De directeur van de z.b.b.i. is kritiekloos afgegaan op de mededeling van klagers werkgever en heeft klager daarom een waarschuwing gegeven. De directeur heeft niet nagegaan of klager enige blaam trof. Klager had eerder een aanvaring gehad met
directeur
van [...], zijn werkgever, over te laat op het werk komen. Dat betrof toen overigens maar 7 minuten. Vervolgens heeft klager zich toen ziekgemeld en aan zijn mentor om bemiddeling met de werkgever gevraagd. Dat is toen niet gebeurd. Toen klager na die
ziekteperiode weer op het werk kwam, kreeg hij op de tweede werkdag te horen dat hij terug kon keren naar de inrichting. Bij terugkeer in de z.b.b.i. kreeg klager te horen dat hij niet meer als werknemer gewenst was door de werkgever. Klager is van
mening dat de directeur klagers kant van het verhaal had moeten toetsen. Uit de uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van 26 juni 2009 (met kenmerk 09/1705/SGA) komt naar voren dat de directeur zelfstandig onderzoek dient te doen naar de
reden voor ontslag. Dat heeft de directeur in dit geval niet gedaan. Een en ander is kennelijk informeel verlopen en klagers rechtsbescherming is daarbij in het gedrang gekomen. Klagers wegzenden kwam omdat hij, toen hij ramen moest wassen in de kerk,
niet de daarvoor benodigde handschoenen had. Omdat de persoon die daarover ging in klagers ogen niet bereikbaar was, heeft hij toen (zelfstandig) andere werkzaamheden verricht. Aan klager werd vervolgens te kennen gegeven dat hij dit niet had mogen
doen. De werkgever gaf klager te kennen dat hij kon vertrekken. Dat was overigens aan het einde van de werktijd. Klager is van mening dat hij fatsoenlijk heeft gehandeld en dat hij het niet verdiende om zo door zijn werkgever te worden behandeld.
Klager
is overigens van mening dat het altijd disciplinair reageren op de beëindiging van een arbeidsovereenkomst onjuist is. In dit geval had er nader onderzoek plaats moeten vinden. Door deze handelwijze van de directeur worden de belangen van klager
ondergeschikt gemaakt aan het belang van de werkgever.
Ter zitting van de beroepscommissie van 4 juni 2010 is door en namens klager nog het volgende – zakelijk weergegeven – naar voren gebracht:
Klager en zijn raadsvrouw geven aan het ter zitting van de beroepscommissie van 26 maart 2010 naar voren gebrachte te handhaven. Voorts is nog het volgende aangevoerd:
Ten aanzien van het beroep met kenmerk 10/138/GA:
Klagers raadsvrouw heeft vaker meegemaakt dat in de z.b.b.i. verblijvende gedetineerden haar op kantoor bezocht om hun strafzaak te bespreken. De raadsvrouw kan zich geen gevallen herinneren waarbij gesproken werd over beklagzaken. Klager weet dat
medegedetineerden wel hun advocaat mochten bezoeken. De directeur wilde klager geen toestemming geven omdat het een beklagzaak tegen de directeur betrof. Klager vindt dat niet juist.
Ten aanzien van het beroep met kenmerk 10/187/GA:
Het verzoek om verlof is drie tot vier weken blijven liggen in de inrichting alvorens het is verstuurd naar de selectiefunctionaris. Mogelijk heeft het bureau selectie- en detentiebegeleiding in de tussenliggende tijd wel enige actie ondernomen maar
klager is van mening dat het tijdsverloop in dit geval te groot is geweest.
Ten aanzien van het beroep met kenmerk 10/188/GA:
Klager is van mening dat de directeur hem eerst een waarschuwing had moeten geven alvorens over te gaan tot het geven van een officiële waarschuwing. Klager is niet eerder door zijn werkgever of door de inrichting gewaarschuwd. De directeur heeft
gesteld dat klager eerder mondeling zou zijn gewaarschuwd. Dat is onjuist. Klager vindt dat een en ander anders had moeten worden behandeld door de inrichting.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Ten aanzien van de beroepen met de kenmerken 10/138/GA en 10/187/GA:
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan - voor zover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. De beroepscommissie tekent daarbij aan dat niet aannemelijk is
geworden dat ook in beklagzaken toestemming pleegt te worden gegeven om de advocaat op zijn of haar kantoor te bezoeken. Deze beide beroepen zullen derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het beroep met kenmerk 10/188/GA:
De beroepscommissie kan zich niet verenigen met de uitspraak van de beklagcommissie ten aanzien van dit onderdeel van het beklag. Die uitspraak zal daarom worden vernietigd. Ten aanzien van het beklag geldt dat, indien de directeur voornemens is een –
bij een externe werkgever werkzame – gedetineerde een officiële waarschuwing te geven, in beginsel geëist mag worden dat de directeur de betreffende gedetineerde hoort alvorens te beslissen tot het geven van een dergelijke waarschuwing. In dit geval is
evenwel niet aannemelijk geworden dat er sprake is geweest van wezenlijke communicatie tussen klager en de directeur alvorens de directeur is overgegaan tot het geven van die waarschuwing. Daardoor is klager niet in de gelegenheid gesteld zijn
standpunt
kenbaar te kunnen maken tegenover de directeur. Onder omstandigheden had de directeur, naar aanleiding van hetgeen klager naar voren zou hebben gebracht, nader onderzoek behoren te doen naar het voorval dat nu aanleiding is geweest tot het ontslag en
het geven van die waarschuwing. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat de bestreden beslissing van de directeur onvoldoende zorgvuldig is genomen en die beslissing moet daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk en
onbillijk worden geacht. Het beklag zal daarom alsnog gegrond worden verklaard.

Nu de gevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, komt aan klager een financiële tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal de hoogte van die tegemoetkoming vaststellen op € 20,=. Zij heeft bij de bepaling van de
hoogte van de tegemoetkoming rekening gehouden met de omstandigheid dat de bestreden beslissing kennelijk geen verdere invloed heeft gehad op klagers detentietraject.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart de beroepen met de kenmerken 10/138/GA en 10/187/GA ongegrond en bevestigt de betreffende uitspraken van de beklagcommissie.
Zij verklaart het beroep met kenmerk 10/188/GA gegrond, vernietigt de betreffende uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 20,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. C.J.G. Bleichrodt, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 21 juni 2010

secretaris voorzitter

Naar boven