Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2213/GV, 3 september 2010, beroep
Uitspraakdatum:03-09-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/2213/GV

betreft: [klager] datum: 3 september 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H. Raza, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 21 juli 2010 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
In de bestreden beslissing is overwogen dat verlof maatschappelijk onaanvaardbaar zou zijn. Klaarblijkelijk wordt hiermee bedoeld dat niet verwacht wordt dat het verlof rustig en ongestoord zal verlopen. Dit zou volgen uit de met klager afgenomen Risc
en uit het feit dat klager zou hebben geweigerd aan het programma Terugdringen recidive (TR) deel te nemen. Klager heeft aanvankelijk volledig meegewerkt met de Reclassering in het kader van TR. Daarbij heeft klager aangegeven dat hij bij zijn ouders
in
Rotterdam kon verblijven en heeft een huisbezoek plaatsgevonden. Voorts heeft klager een werkgever gevonden. Ook deze werkplek is toen geverifieerd. De conclusie van de reclassering was dat klager uit Rotterdam weg zou moeten in verband met mogelijk
recidivegevaar en dat hij in Dordrecht zou moeten verblijven. Klager heeft daartegen principiële bezwaren geuit. Klagers sociale contacten en in het bijzonder zijn familieleden zijn allemaal gevestigd in Rotterdam en omgeving. Daarbij denkt klager aan
zijn ouders, broers en andere familieleden. Hij kent niemand in Dordrecht en zou ook teveel uit zijn sociale contacten worden getrokken, hetgeen hem als persoon, ook in het kader van zijn resocialisatie zal raken. Familieleden bieden hem juist een
vangnet om ervoor te zorgen dat hij niet nogmaals de fout ingaat en het halen van klager uit dat milieu is voor hem onacceptabel. Hij is nog immer bereid aan het TR-traject mee te werken, echter kan dit gelet op de overige omstandigheden welke hiervoor
geschetst zijn geen reden zijn om het gevraagde verlof af te wijzen. Zijn weigering heeft niets te maken met onwil om te resocialiseren maar eerder met onbegrip voor het advies van de Reclassering om hem in een andere stad te laten verblijven. Verder
is
op geen enkele wijze onderbouwd waarom er geen sprake zou zijn van een rustig en ongestoord verlof. Een enkele verwijzing naar de ontwikkelingen in het kader van TR en Risc is daarvoor ontoereikend. Uit overige gegevens en omstandigheden blijkt ook
niet
dat het verlof van klager niet correct zal verlopen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft in eerste instantie deelgenomen aan het programma TR. Er is met klager een Risc afgenomen en er is vastgesteld dat er sprake is van een hoog recidiverisico. Er is onder andere een COVA-training geïndiceerd. In het TR-traject zijn
faseringsmogelijkheden aan de orde gesteld. Een verplichte verhuizing uit Rotterdam is niet aan de orde geweest. Dit druist tegen alle basisrechten in. Wel is aan de orde geweest dat klager tijdelijk verplaatst zou worden naar de inrichting in
Dordrecht, om in die inrichting deel te nemen aan de geïndiceerde COVA-training. Klagers trajectbegeleider en de Reclassering adviseerden om klager deze training in een normaal beveiligde inrichting te laten volgen alvorens over te gaan tot fasering.
Klager was het niet eens met de inhoud van het TR-plan en heeft vervolgens geweigerd aan het programma deel te nemen. Klager is nog steeds niet bereid om aan het TR-traject deel te nemen. Er hebben wel gesprekken met klager plaatsgevonden in de
gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan de IJssel om hem te motiveren zijn standpunt te herzien. Er is vastgesteld dat er een hoog gemiddeld recidiverisico is. Hoewel een verzoek om in aanmerking te komen voor algemeen verlof
onafhankelijk getoetst wordt, is men van mening dat verlof in deze fase van de detentie te vroeg komt nu is vastgesteld dat er sprake is van een hoog gemiddeld recidiverisico en klager vooralsnog niet meewerkt om dat ongewenste risico te beïnvloeden.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Het detentieberaad van de p.i. Krimpen aan De IJssel heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag gezien een eerdere onttrekking uit detentie en het niet meewerken aan TR.
De politie geen bezwaar tegen verlofverlening.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet. Klagers einddatum valt op of omstreeks 1 augustus 2011.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Uit de stukken komt naar voren dat klager niet bereid is om aan het programma TR deel te nemen. De beroepscommissie stelt voorop dat de wet aan gedetineerde niet de verplichting oplegt om deel te nemen aan TR. De enkele weigering om mee te werken kan
daarom geen grond vormen de aanvraag voor algemeen verlof af te wijzen. De Minister heeft de aanvraag afgewezen vanwege het hoge recidiverisico. Dit alleen vormt eveneens onvoldoende grond voor afwijzing van het verlof, nog daargelaten dat door de
Minister geen stukken zijn overgelegd waaruit het hoge recidiverisico blijkt. Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk of
onbillijk moet worden aangemerkt. Het beroep is derhalve gegrond. De Minister zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak en binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak. De
beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. van Alff, secretaris, op 3 september 2010

secretaris voorzitter

Naar boven