Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/1099/TA, 29 september 2010, beroep
Uitspraakdatum:29-09-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/1099/TA

betreft: [klager] datum: 29 september 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 9 april 2010 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Oldenkotte te Rekken, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager heeft de klachten, waarop het beroepschrift ziet, eveneens gezonden naar het ministerie van Justitie. Op 22 april 2010 is de betreffende klachtbrief ter verdere behandeling doorgezonden naar de beroepscommissie.

De beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. drs. O.O. van der Lee om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. de afwijzing van het verzoek om inzage in klagers strafdossier, en
b. het advies van de inrichting tot verlenging van klagers tbs.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Klager heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt
- zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht.
Klager wil zijn strafdossier en alle daarbij behorende stukken inzien en kopieën daarvan ontvangen. Hij heeft van zijn behandelcoördinator Van V. vernomen dat de officier van justitie heeft beslist dat dit mag. Kennelijk is bepaald dat hij geen stukken
mag inzien die zijn behandeling in gevaar brengen. Hij kan zo nooit aan de ontlastende informatie komen waarnaar hij juist op zoek is. Hij is onschuldig veroordeeld en is door rechters niet in staat gesteld dat te bewijzen. De inrichting werkt niet
mee,
ondanks dat zijn toenmalige hoofd behandeling Van de B. en zijn toenmalige behandelcoördinator W. hem hebben aangegeven dat er zaken niet kloppen. Klager overlegt terzake een schrijven van zijn toenmalige hoofd behandeling.
Klager meent dat hij recht heeft op bezit van de gevraagde stukken om zijn onschuld te kunnen aantonen. De inrichting en de officier van justitie weten dat bepaalde zaken duidelijk niet kloppen. Daarom kan en behoort de inrichting klager op geen enkele
wijze te behandelen. Klager heeft zijn standpunt uitgebreid nader toegelicht bij brief van 22 mei 2010, onder meer inhoudende dat de inrichting, de officier van justitie en zijn advocaat hem essentiële stukken onthouden, alsmede dat zijn tbs telkens
ten
onrechte op advies van de inrichting met twee jaar wordt verlengd.
Klager wenst de stukken via de beroepscommissie alsnog te ontvangen.

Het hoofd van de inrichting heeft in beroep verwezen naar het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt, dat als volgt luidt.
Als kliniek en uitvoerende instantie/instelling is de inrichting belast met de uitvoering van het vonnis van de rechter. De inrichting kan daarom niet aan waarheidsvinding doen en/of een onderzoek doen naar de schuld van klager aan het feit waarvoor
hij
is veroordeeld. Het is aan klagers raadsman om eventueel nog openstaande rechtsmiddelen aan te wenden om de schuldvraag bij de rechterlijke instanties aan de orde te stellen. Hierin kan en mag de inrichting – hoezeer dit ook vanuit het perspectief van
klager valt te betreuren – als uitvoerende instantie geen rol spelen.
Klager is niet-ontvankelijk in zijn beklag, nu hij door de inrichting niet is beperkt in een aan hem toekomend recht.

3. De beoordeling
Met betrekking tot onderdeel a. van het beklag wordt overwogen dat klager in zijn klacht kan worden ontvangen op grond van artikel 56, eerste lid, onder e, Bvt. Klager kan, afhankelijk van het antwoord op de vraag of het strafdossier zich in de
inrichting bevindt en zo ja hoe dit is geregistreerd, naar het oordeel van de beroepscommissie op grond van artikel 20 Bvt of artikel 35 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) in de inrichting recht op inzage in zijn strafdossier ontlenen, als dat
dossier zich in het verpleegdedossier in de inrichting bevindt of daaraan is gehangen of anderszins in de inrichting aanwezig is.

Uit de reactie van het hoofd van de inrichting in beklag en beroep kan de beroepscommissie niet anders opmaken dan dat in algemene zin afwijzend is beslist op klagers verzoek om inzage en geen beslissing krachtens de Bvt dan wel de Wbp is genomen.
De beklagrechter heeft derhalve ten onrechte zonder nader onderzoek klager niet-ontvankelijk verklaard in dit klachtonderdeel.

In het licht van het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de beklagrechter moet worden vernietigd en het hoofd van de inrichting moet worden opgedragen te onderzoeken of het strafdossier zich in de inrichting bevindt
en,
zo ja, hoe dit is geregistreerd. Afhankelijk van het antwoord op die vragen dient het hoofd van de inrichting te bezien of klagers verzoek om inzage van zijn strafdossier wordt beheerst door de Bvt dan wel de Wbp en aan de hand daarvan te beslissen op
klagers verzoek om inzage.
Als klager het niet eens is met de beslissing van het hoofd van de inrichting kan klager daartegen desgewenst beklag indienen bij de beklagcommissie bij de inrichting. De beroepscommissie zelf is niet bevoegd klagers verzoek hem de gevraagde stukken te
doen toekomen, in te willigen.

Met betrekking tot onderdeel b van het beklag overweegt de beroepscommissie dat het advies van de inrichting aan de rechter tot verlenging van klagers tbs niet is aan te merken als een voor beklag vatbare beslissing van het hoofd van de inrichting als
bedoeld in artikel 56 Bvt. De beklagrechter heeft klager daarom op juiste gronden niet ontvangen in dit klachtonderdeel. Het beroep zal derhalve op dit onderdeel van het beklag ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter op onderdeel a van het beklag, verklaart klager alsnog ontvankelijk in dit onderdeel van zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij vernietigt de beslissing waarover is geklaagd en
draagt het hoofd van de inrichting op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b. van het beklag ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, mr. drs. T.A.M. Louwe en mr. A.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 29 september 2010

secretaris voorzitter

Naar boven