nummer: 10/1132/GA
betreft: [klager] datum: 16 september 2010
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 8 april 2010 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Nieuwegein
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 9 augustus 2010, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, is klager gehoord.
De directeur van de p.i. Nieuwegein heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het aantreffen van contrabande bij een celinspectie (vermoedelijk hasj).
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
In klagers spullen is in een potje met Aromat een bolletje gevonden. Dat gebeurde toen klager naar een andere unit werd overgeplaatst. Toen klagers eigendommen in een rolcontainer werden geplaatst, zat daar ook dat potje Aromat bij. Klager heeft toen
aangegeven dat dit potje niet van hem was, maar van een door hem met name genoemde medegedetineerde. Bij die overplaatsing zijn alle spullen uitgebreid gecontroleerd. De daaropvolgende vrijdag kreeg klager te horen dat zich bij zijn gecontroleerde
eigendommen een potje Aromat had bevonden met daarin een bolletje met (vermoedelijk) hasj. Klager heeft nogmaals aangegeven dat dit potje aan een medegedetineerde toebehoorde. De directeur wilde die medegedetineerde echter niet horen. Klager heeft
vervolgens met die medegedetineerde gesproken en die gaf aan dat het potje van hem was maar dat hij niets wist van hasj. Aan klager is overigens nooit gemeld wat er nu werkelijk in dat bolletje is aangetroffen. Klager weet daarom niet of er sprake was
van hasj of van een andere stof. Klager is nooit eerder met drugszaken in aanraking geweest in de inrichting. De medegedetineerden heeft tegenover een inrichtingsmedewerker aangegeven dat het potje van hem was en dat hij de aan klager opgelegde straf
wel wilde overnemen. Die medewerker zou dit opnemen met het afdelingshoofd. Klager heeft daar nooit meer iets over gehoord.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Blijkens de mededeling (als bedoeld in artikel 58 van de Pbw) van de opgelegde disciplinaire straf is die disciplinaire straf opgelegd omdat bij het doorzoeken van klagers persoonlijke spullen een potje is aangetroffen met daarin ‘vermoedelijk’ een
bolletje hasj.
Niet is gebleken dat er (enig) onderzoek is gedaan naar de feitelijke inhoud en/of samenstelling van dat aangetroffen bolletje. De enkele mededeling dat er vermoedelijk een bolletje hasj is aangetroffen is onvoldoende om aannemelijk te maken dat in
klagers persoonlijke spullen contrabande is aangetroffen. Gelet daarop wordt de bestreden beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk en onbillijk geacht. Dat maakt dat de uitspraak van de beklagrechter
niet in stand kan blijven en dat het beklag alsnog gegrond dient te worden verklaard.
Nu de gevolgen van de beslissing van de directeur niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, zijn er termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming. De beroepscommissie zal de hoogte daarvan vaststellen op € 22,50.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 22,50.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.H. de Wild, voorzitter, mr. dr. H.K. Fernandez Mendes en mr. H. Heijs, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 16 september 2010
secretaris voorzitter