nummer: 10/1073/GA
betreft: [klager] datum: 16 september 2010
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.I.A. Schröder, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 9 april 2010 van de alleensprekende beklagrechter bij het huis van bewaring (h.v.b. ) Nieuwegein,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 9 augustus 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, is klagers raadsvrouw, mr. D.I.A. Schröder gehoord.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
De directeur van het h.v.b. Nieuwegein heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. het onzorgvuldig omgaan met eigendommen van klager bij gelegenheid van een interne overplaatsing, waardoor klager schade heeft geleden;
b. een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens een positieve uitslag van een urinecontrole op het gebruik van softdrugs.
De beklagrechter heeft klager ten aanzien van onderdeel a het beklag niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag en onderdeel b van het beklag ongegrond verklaard; één en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Anders dan in de uitspraak staat vermeld heeft de beklagrechter kennelijk bedoeld beide klachten ongegrond te verklaren. Klager blijft erbij dat hij zijn goederen zorgvuldig had ingepakt en dat de fles schenkstroop goed was afgesloten. In zijn optiek
had er alleen maar iets met die fles kunnen misgaan als er onzorgvuldig mee werd omgegaan. Dat laatste is volgens klager toen ook gebeurd. Hij heeft schade geleden doordat de fles schenkstroop leeggelopen is en die stroop in zijn kleding en andere
zaken
is gekomen. Klager heeft hierdoor schade ondervonden. Overigens heeft klager eerder al gezien dat het personeel niet echt zorgvuldig omging met de eigendommen van medegedetineerden.
Klager bestrijdt dat hij tijdens zijn verblijf in de inrichting softdrugs zou hebben gebruikt. Voorafgaand aan zijn detentie heeft hij door de spanning, hij was voornemens zichzelf bij de politie aan te geven, veel softdrugs gebruikt. Volgens het
Deltalab zou het niet waarschijnlijk zijn dat hier nog sprake was van een restwaarde van eerder gebruik. Indien het Deltalab van alle omstandigheden op de hoogte zou zijn geweest, hadden zij mogelijk een andere verklaring gegeven. Klager is van mening
dat de uitslag van de urinecontrole, nu er niet eerst een zogenaamde 0-meting is gedaan, niet mocht leiden tot de oplegging van een disciplinaire straf.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
De beklagrechter heeft klager ten aanzien van onderdeel a van het beklag niet-ontvankelijk verklaard in dat beklag. Uit de gronden die tot die beslissing hebben geleid valt af te leiden dat de beklagrechter bedoeld heeft om dat onderdeel van het beklag
ongegrond te verklaren. Alleen al om die reden kan de uitspraak van de beklagrechter niet in stand blijven.
Ten aanzien van onderdeel a van het beklag overweegt de beroepscommissie dat als onweersproken is komen vast te staan dat klager schade heeft ondervonden aan zijn eigendommen doordat een fles schenksiroop (deels) is leeggelopen over die eigendommen. De
beroepscommissie acht voldoende aannemelijk dat klager – voorafgaand aan een interne overplaatsing naar een andere unit – zijn eigendommen heeft ingepakt en daarbij de betreffende fles genoegzaam heeft afgesloten. Vervolgens zijn die goederen – buiten
aanwezigheid van klager – gecontroleerd, waarna, toen klager zijn eigendommen weer tot zijn beschikking kreeg, bleek dat de schenksiroop uit de fles over klagers eigendommen was gelopen. Nu de controle plaats heeft gevonden door personeelsleden in het
kader van de uitoefening van de hun opgedragen werkzaamheden, moeten eventuele daarbij opgetreden onzorgvuldigheden aan de directeur worden toegerekend. Dat maakt dat het dit onderdeel van het beklag alsnog gegrond dient te worden verklaard.
De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming. Zij merkt daarbij op dat die tegemoetkoming geen schadevergoeding is. Voor een vergoeding van de schade dient klager zich met een verzoek daartoe te wenden
tot de directeur dan wel tot de civiele rechter.
De beroepscommissie stelt de hoogte van de tegemoetkoming voor onderdeel a van het beklag vast op € 20,=.
Ten aanzien van onderdeel b van het beklag kan worden vastgesteld dat klager bij gelegenheid van de eerste urinecontrole die hij in het huis van bewaring diende te ondergaan positief scoorde op het gebruik van softdrugs en dat de bij die urinecontrole
aangetroffen waarde voor THC 212 was. Volgens de directeur, die navraag heeft gedaan bij het Deltalab duidt een THC-waarde van 212 bij een persoon die inmiddels 18 dagen in detentie verblijft op gebruik tijdens die detentie. De beroepscommissie is
ambtshalve bekend met het gegeven dat die stelling van het Deltalab in zijn algemeenheid gezien juist is, maar dat onder omstandigheden een hoog THC-gehalte ook na een langere tijd kan worden aangetroffen. Namens klager is aangevoerd dat hij
voorafgaand
aan zijn detentie veel softdrugs heeft gebruikt in verband met spanningen die hij voelde en dat dit die uitslag moet hebben beïnvloed. Nu de directeur heeft aangegeven dat bij klager geen zogenaamde 0-meting is gedaan, valt niet uit te sluiten dat
klager inderdaad geen softdrugs heeft gebruikt binnen de inrichting. Gelet daarop was de beslissing om klager de onderhavige disciplinaire straf op te leggen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen onredelijk en onbillijk. Dat geldt
temeer
nu de Staatssecretaris van Justitie in haar brief aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal inzake het drugsbeleid in penitentiaire inrichtingen (d.d. 254 oktober 2008 met kenmerk 5563932/08/DSP) in onderdeel 3.5 met het hoofd urinecontrole onder meer
het
volgende heeft aangegeven:
”(...) Urinecontrole wordt voortaan ook in de volgende gevallen standaard voorgeschreven:
1) bij binnenkomst in de inrichting;
(...)”.
Door die inkomstenurinecontrole, die als 0-meting kan worden gebruikt, bewust niet toe te passen, loopt de directeur bewust het risico dat de positieve uitslag van een latere eerste urinecontrole niet kan leiden tot oplegging van een disciplinaire
straf.
De uitspraak van de beklagrechter kan daarom niet in stand blijven en het beklag dient alsnog gegrond te worden verklaard.
De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming en zal de hoogte daarvan vaststellen op € 22,50.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager ontvankelijk in zijn beklag ten aanzien van onderdeel a en verklaart beide onderdelen van het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van in het totaal € 42,50.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.H. de Wild, voorzitter, mr. dr. H.K. Fernandez Mendes en mr. H. Heijs, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 16 september 2010
secretaris voorzitter