Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0668/TA, 7 juni 2010, beroep
Uitspraakdatum:07-06-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/668/TA

betreft: [klager] datum: 7 juni 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.W.H.M. Wolters, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 2 maart 2010 van de beklagcommissie bij FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. D.W.H.M. Wolters om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag, voor zover in beroep aan de orde, betreft het niet aanbieden van alle geïndiceerde delictgerichte zorgblokken en zorgprogramma’s, waardoor klager deze niet heeft kunnen volgen.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten onrechte is klager niet in zijn klacht ontvangen. Zijn klacht ziet op het onthouden van zorg, niet op de wijze waarop de zorg heeft plaatsgevonden, en dient gegrond te worden verklaard. Verwezen wordt naar de uitspraak van de beroepscommissie
07/1476/TA van 10 september 2007, alsmede de uitspraak 08/1713/TA.
Klager heeft een aantal geïndiceerde therapieën - in het bijzonder het zorgblok/programma seksueel delictplegers - niet kunnen volgen, bijvoorbeeld omdat er gedurende lange tijd geen therapeuten waren. De therapeuten die voor dat zorgblok/programma
verantwoordelijk waren zijn geruime tijd geleden uit de inrichting verdwenen als gevolg van pensioen (therapeut W.) of beëindiging van het dienstverband (therapeut S). Klager heeft van een medepatiënt vernomen dat zeer recent personen zijn aangetrokken
om zorgblok/programma seksueel delictplegers op te starten. Bovendien gaat therapeut H., die in de inrichting jarenlang agressie hanteringstherapie heeft begeleid, nu ingezet worden in het zorgprogramma seksueel delictplegers.
De inrichting stelt, maar bewijst niet dat klager anders benoemde blokken heeft gevolgd die vallen onder het zorgblok/programma seksueel delictplegers. De inrichting heeft niet duidelijk gemaakt waaruit het zorgblok/programma seksueel delictplegers
precies bestaat, hoeveel sessies welk onderdeel precies heeft, welke duur die sessies hebben en welk blok uit het zorgprogramma seksueel delictplegers overeenkomt met de blokken die klager tot op heden heeft gevolgd. Het klopt niet dat het zorgblok
individueel delictscenario procedure in de plaats van het zorgblok seksueel delictplegers zou zijn gekomen. Het eerstgenoemde blok is bedoeld om de behandelaar zicht te geven in de persoonlijke ervaring van de dader en zijn delict. Het laatstgenoemde
blok is bedoeld om de dader inzicht te geven in zichzelf en de schade die hij met zijn daden heeft veroorzaakt. Bovendien kan een zorgblok individueel delictscenario procedure van 18 sessies niet worden vergeleken met het zorgprogramma seksueel
delictplegers dat uit vier zorgblokken bestaat, wat maal 35 weken neerkomt op 140 sessies. De VRIS betreft meer seksuele voorlichting dan therapie.
Klager blijft erbij dat hem de beloofde zorgblokken seksueel delictplegers, psycho-educatie en verlengde seksuele anamnese structureel zijn onthouden. Deze blokken hadden zijn zicht kunnen verbreden en diepte in zijn behandeling kunnen brengen,
waardoor
een herselectie overbodig was geweest. Door het onthouden van die zorgblokken wordt zijn tbs-traject onnodig verlengd.
Uit de door hem overgelegde Agenda Directie Overleg van de verpleegdenraad van de inrichting van maart 2010 komt naar voren dat het probleem niet alleen hem betreft, maar de hele doelgroep zedendelinquenten.

Het hoofd van de inrichting heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is op juiste gronden niet in zijn beklag ontvangen, omdat geen sprake is van het niet betrachten van de in artikel 17 Bvt neergelegde zorgplicht. Verwezen wordt naar de uitspraken van de beroepscommissie met de zaaknummers 09/3628/TA, 09/0619/TA
en 08/3345/TA. Klager heeft wel degelijk behandeling genoten. Hij heeft meegedaan aan afdelingsgebonden therapieën, maar heeft ook verschillende onderdelen van het zorgaanbod voor seksueel delictplegers doorlopen. Het zorgprogramma seksueel
delictplegers bestaat uit meerdere onderdelen, namelijk de VRIS, de seksuele anamnese en de individuele delictscenario procedure. Klager heeft deze drie onderdelen alle doorlopen. De therapiegroep seksueel delictplegers maakt eveneens onderdeel uit van
het zorgprogramma seksueel delictplegers. Aangezien dit onderdeel geactualiseerd diende te worden, werd het tijdelijk niet aangeboden. Daarvoor in de plaats is de individuele delictscenario procedure aangeboden. Dit is tevens herhaaldelijk aan klager
uitgelegd.
Klagers opvatting dat de individuele delictscenario procedure geen vervanging kan zijn van de therapiegroep seksueel delictplegers is niet juist. De individuele delictscenario procedure is wel degelijk een behandelinterventie, omdat daarmee ook
getracht
wordt patiënten zelf meer zicht te geven op hun problematiek en de totstandkoming van hun delict. Individuele sessies worden als intensiever beschouwd en kunnen daardoor qua uren in een lagere frequentie worden aangeboden dan groepsprogramma’s. De
aandacht gaat dan immers exclusief uit naar één persoon, terwijl de aandacht in een groep verdeeld moet worden.

3. De beoordeling
Volgens de meest recente, vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (zie bijvoorbeeld de uitspraken 08/3345/TA van 1 juli 2009, 09/0619/TA van 1 juli 2009 en 09/3628/TA van 29 maart 2010) is een vermeende schending van het aan artikel 17 Bvt te
ontlenen recht op behandeling alleen beklagwaardig als sprake is van het niet betrachten van de in artikel 17 Bvt neergelegde zorgplicht. De enkele stelling van klager dat daarvan sprake is, is niet voldoende om een klacht daarover ontvankelijk te
verklaren. Indien sprake blijkt te zijn van de wijze van betrachten van de in artikel 17 Bvt neergelegde zorgplicht zal een klager niet-ontvankelijk worden verklaard.

De beroepscommissie is met de beklagcommissie van oordeel dat in het onderhavige geval niet kan worden gesproken van het niet betrachten van genoemde zorgplicht.
Op grond van de stukken is voldoende aannemelijk geworden dat de inrichting klager een behandeling als bedoeld in artikel 1 onder u, Bvt heeft geboden. Klager stelt in zijn beklag dat geïndiceerde zorgblokken, met name het voor hem belangrijkste
zorgblok seksueel delictplegers, hem niet zijn aangeboden en dat daarmee op resocialisatie gerichte behandeling is uitgebleven. Volgens de inrichting zijn die zorgblokken hem wel geboden, zij het dat één onderdeel van het zorgprogramma seksuele
delictplegers - namelijk de therapiegroep seksuele delictplegers - niet kon worden aangeboden omdat dit onderdeel geactualiseerd moest worden, waarvoor in de plaats hem de individuele delictscenario procedure is aangeboden. Volgens de inrichting heeft
klager deze aangeboden therapieën ook doorlopen en is besloten tot herselectie wegens - kort gezegd - onvoldoende behandelresultaat.
De beroepscommissie (noch de beklagcommissie) is bevoegd te treden in de wijze waarop de inrichting vorm geeft aan de tbs-behandeling, of de vraag of voldoende behandeling is aangeboden dan wel in het oordeel van de inrichting over het
behandelresultaat.

Klagers beroep op de uitspraak 07/1476/TA kan niet tot een ander oordeel leiden, omdat het in die zaak juist ging om het lang op de wachtlijst staan voor een bepaalde therapie, terwijl de inrichting al langer vermoedde dat de betrokken verpleegde voor
die therapie niet geschikt was.

Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 7 juni 2010

secretaris voorzitter

Naar boven